ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3280 Raad van Discipline Amsterdam 12-265A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3280
Datum uitspraak: 24-09-2012
Datum publicatie: 24-09-2012
Zaaknummer(s): 12-265A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klachten tegen advocaat wederpartij over vragen van uitstel van een kort gedingzitting en over het indienen van stukken voorafgaand aan die zitting kennelijk ongegrond.  

Beslissing van 24 september 2012

in de zaak 12-265A

naar aanleiding van de klacht van:

mr.

klager

tegen:

mr.

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 3 september 2012 met kenmerk 1112-787, door de raad ontvangen op 4 september 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager en verweerder hebben hun respectieve cliënten bijgestaan in een kort geding op 8 december 2011, waarop een tussenvonnis is gevolgd. De voortzetting van het kort geding werd bepaald op 7 mei 2012.

1.3 Verweerder heeft de voorzieningenrechter op 10 april 2012 met instemming van klager en onder overlegging van de verhinderdata van alle partijen verzocht om de zitting van 7 mei 2012 te verplaatsen in verband met het feit dat hij op genoemde datum een kort geding in het buitenland had. De zitting is vervolgens verzet naar 14 mei 2012 om 10.30 uur.

1.4 Bij fax van 4 mei 2012 heeft verweerder de voorzieningenrechter opnieuw verzocht de zitting te verplaatsen in verband met een verblijf in het buitenland, waarvan verweerder pas in de ochtend van 14 mei 2012 zou terugkeren. Klager heeft tegen dit verzoek bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om uitstel niet gehonoreerd en dit op donderdag 10 mei 2012 aan partijen kenbaar gemaakt.

1.5 Een kantoorgenote van verweerder heeft de behandeling van het kort geding van verweerder overgenomen. Zij heeft klager op 10 mei 2012 om 22.54 uur per e-mail een akte eiswijziging en twee producties toegezonden. Deze stukken zijn voorts de volgende ochtend op het kantoor van klager bezorgd. Klager was die dag, vrijdag 11 mei 2012, niet op kantoor.

1.6 Bij fax van 11 mei 2012 heeft klager de voorzieningenrechter bericht dat hij en zijn kantoorgenote die dag buiten kantoor waren en de zaak niet meer konden voorbereiden. Voorts heeft klager aangegeven dat, gelet op de verstreken tijd tussen 8 december 2012 en 14 mei 2012 en gelet op de ruime beschikbaarheid van de nu gezonden stukken vóór die tijd, zijn cliënten van mening waren dat toezending tardief was en dat het kort geding derhalve ingetrokken zou moeten worden.

1.7 Het kort geding heeft op 14 mei 2012 doorgang gevonden, waarna vonnis is gewezen. De voorzieningenrechter heeft een van de drie door verweerder verzochte eiswijzigingen niet toegestaan omdat naar zijn oordeel sprake was van een geheel nieuwe vordering, terwijl klager voorts had aangevoerd dat zijn cliënten zich onvoldoende op deze vordering hadden kunnen voorbereiden.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. hij diverse malen uitstel van een kort geding heeft gevraagd;

2. hij, althans de kantoorgenote die namens hem het kort geding heeft gevoerd, te laat een gewijzigde eis en stukken heeft ingediend voor de zitting van 14 mei 2012.

3 BEOORDELING

3.1 Verweerder heeft ten aanzien van klachtonderdeel 1 aangevoerd dat hij met het verzoek om uitstel mogelijk de ergernis van klager heeft opgewekt, maar dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat kader heeft verweerder aangevoerd dat een advocaat de vrijheid moet hebben in overleg met de cliënt een aanhouding van de zitting te vragen en voorts dat klager, nu het verzoek om uitstel niet is gehonoreerd, geen belang heeft bij de klacht.

3.2 De voorzitter overweegt dat het enkele feit dat de rechter een verzoek om uitstel niet honoreert niet betekent dat dit verzoek geen tuchtrechtelijk laakbaar karakter kan hebben en een daarover ingediende klacht reeds wegens gebrek aan belang zou moeten stranden. De voorzitter zal de klacht dan ook inhoudelijk beoordelen.

3.3 Het vragen van uitstel aan de voorzieningenrechter is slechts in uitzonderingsgevallen tuchtrechtelijk laakbaar, bijvoorbeeld indien fictieve verhinderingen worden opgegeven of indien zoveel verhinderdata worden opgegeven dat feitelijk geconstateerd kan worden dat de betreffende advocaat onvoldoende tijd heeft om de zaak te behandelen. Eerstgenoemde situatie doet zich in deze zaak niet voor, terwijl in laatstgenoemd geval de voorzieningenrechter geen rekening pleegt te houden met de verhinderingen.

3.4 De voorzitter stelt vast dat in deze zaak geen feiten naar voren zijn gekomen die de conclusie kunnen schragen dat verweerder de grens van het tuchtrechtelijk toelaatbare heeft overschreden. Klachtonderdeel 1 is derhalve kennelijk ongegrond.

3.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 2 overweegt de voorzitter dat het aan de voorzieningenrechter is om bepaalde stukken, gezien het tijdstip van indiening daarvan, al dan niet te accepteren. Bij die beslissing kan een rol spelen of de stukken feitelijk al eerder beschikbaar waren. Vaststaat dat in dit geval de termijn voor indiening van stukken, zoals neergelegd in het procesreglement, niet is overschreden. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake is geweest van het doelbewust op het laatste nippertje indienen van stukken om de wederpartij processueel te schaden. Verweerder heeft immers onweersproken aangevoerd dat de twee producties waar het om gaat reeds bij klager en diens cliënten bekend waren.

3.6 Ook ten aanzien van de akte houdende wijziging van eis geldt dat het aan de voorzieningenrechter is om te beoordelen of een wijziging van eis buiten beschouwing dient te worden gelaten, bijvoorbeeld omdat de eis in strijd is met de goede procesorde.

3.7 Klager kon de bezwaren van zijn cliënten tegen de gewijzigde vorderingen ter zitting kenbaar maken, hetgeen hij ook heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft vervolgens een van de gewijzigde vorderingen niet toegestaan. Gevoegd bij het feit dat het niet aan de tuchtrechter is een oordeel te geven over het civielrechtelijke geschil dat partijen verdeeld houdt, vermag de voorzitter niet in te zien dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de indiening van de akte eiswijziging.

3.8 Tot slot en ten overvloede overweegt de voorzitter naar aanleiding van dit klachtonderdeel dat klager het feit dat hij de laatste werkdag voor de zitting niet op kantoor aanwezig was, niet aan verweerder kan tegenwerpen.

3.9 Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

3.10 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van art. 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier op 24 september 2012.

griffier  voorzitter

Bij afwezigheid van mr. Roëll is de uitspraak in zijn opdracht door een andere voorzitter getekend.

Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.