ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3237 Raad van Discipline Amsterdam 12-028A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3237
Datum uitspraak: 03-09-2012
Datum publicatie: 04-09-2012
Zaaknummer(s): 12-028A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. Geen grievende uitlatingen door aangifte en aansprakelijkstelling. Ondanks rechtstreeks contact wederpartij geen schending gedragsregel 18.

Beslissing van 3 september 2012

in de zaak 12-028A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer en mevrouw

klagers

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 januari 2012 met kenmerk 1011-925, door de raad ontvangen op 20 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 juni 2012 in aanwezigheid van verweerder, vergezeld door de heer X. Klagers zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

-  de brief van de deken van 19 januari 2012 en de bijlagen 1 t/m 9 zoals op de inventarislijst vermeld;

- de brief van de raadsman van klagers aan de raad van 18 april 2012.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder treedt op als advocaat van de Stichting C.  (hierna: de Stichting.) De heer X is bestuurder van de Stichting.

2.3 De Stichting heeft een bedrag van EUR 250.000 geleend aan A. Management BV (hierna: de Vennootschap). Tot zekerheid voor de  terugbetaling van deze lening heeft de Vennootschap een aantal auto's verpand aan de Stichting.

2.4 Verweerder heeft namens de Stichting aangifte van verduistering van deze auto's gedaan tegen (onder anderen) klagers. Ook heeft verweerder namens de Stichting de stelling betrokken dat klagers feitelijk bestuurders van de Vennootschap zijn en hen op die grond aansprakelijk gesteld. Op 31 mei 2011 heeft verweerder namens de Stichting (onder anderen) klagers doen dagvaarden tegen 24 augustus 2011. In de dagvaarding wordt ten aanzien van klagers gevorderd hun hoofdelijke veroordeling tot betaling van het genoemde bedrag van EUR 250.000 (met rente en kosten). Daartoe wordt, kort gezegd, gesteld dat klagers zich feitelijk met het beleid binnen de Vennootschap hebben bemoeid en dat zij “al geruime tijd rondrijden in automobielen die aan [de Stichting] zijn verpand”. 

2.5 Op 3 juni 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder op het kantoor van verweerder. Op 28 juni 2011 heeft mr. Verhoef, als advocaat van klagers contact opgenomen met verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder aangifte van verduistering heeft gedaan tegen klagers en hen ten onrechte in een civiele procedure heeft betrokken met de hierboven (in 2.4) vermelde stellingen, die niet juist en voor klagers onnodig grievend zijn;

b) verweerder is te vereenzelvigen met de Stichting (zijn cliënte) en is daarmee partij bij de overeenkomst van geldlening met de Vennootschap;

c) verweerder zich rechtstreeks in verbinding heeft gesteld met klaagster, terwijl hij wist dat zij in de kwestie door een advocaat werd bijgestaan,  en doordat hij zich niet naar aanleiding van dat gesprek heeft teruggetrokken als advocaat van de Stichting. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder beroept zich op zijn advocatuurlijke vrijheid om rechtsmaatregelen te nemen op instructie van zijn cliënte. Daaronder valt ook de vrijheid om aangifte wegens verduistering te doen, indien daartoe aanleiding is.

4.2 Verweerder is in het verleden bestuurder van de Stichting geweest en op 17 september 2004 als zodanig teruggetreden. Hij treedt uitsluitend als advocaat van de Stichting op en is niet met de Stichting te vereenzelvigen, zo stelt hij.

4.3 Verweerder zag geen beletsel om op 3 juni 2011 een bespreking met klaagster te voeren. Klaagster had namelijk hem gemeld, zo stelt hij, dat mr. Verhoef haar een eenmalig advies had gegeven, en dat de bijstand van mr. Verhoef op dat moment was afgerond. Klaagster heeft zelf verweerder gebeld voor een afspraak om te praten over een oplossing van het geschil. 

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a

5.1 Bij zijn beoordeling van onderdeel a) van de klacht neemt de raad, in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, tot uitgangspunt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij; (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.2 Bovendien is het niet de taak van de tuchtrechter om een oordeel te geven over het onderliggende geschil tussen de cliënte van verweerder en klagers; dat oordeel is voorbehouden aan de strafrechter ten aanzien van de aangifte, respectievelijk aan de civiele rechter ten aanzien van de aansprakelijkstelling aan het adres van klagers.

5.3 Onbetwist is dat de Vennootschap auto’s heeft verpand aan de Stichting. Verweerder heeft voorts gesteld dat er aanwijzingen waren dat (1) deze auto’s werden gebruikt door klagers en dat (2) klagers feitelijk bestuurders van de Vennootschap zijn. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze stellingen niet juist waren. Dat geen redelijk belang van de Stichting met de aangifte en de aan klagers uitgebrachte dagvaarding was gediend, is voorts niet gesteld of gebleken. Dit betekent dat verweerder met het doen van aangifte tegen klagers en met de stellingen in de dagvaarding ten behoeve van de civiele procedure tussen de Stichting en klagers niet de grenzen van de advocatuurlijke vrijheid heeft overschreden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 Ad klachtonderdeel b

5.4 Dat verweerder met de Stichting is te vereenzelvigen, valt niet in te zien. Het enkele feit dat hij in een overeenkomst tussen de Stichting en de Vennootschap uit 2008 als vertegenwoordiger van de Stichting optreedt, is daartoe onvoldoende. Dit wordt niet anders doordat verweerder tot 2004 bestuurder van de Stichting is geweest. Overigens valt ook niet in te zien waarom klagers zich zouden kunnen beklagen over mogelijke betrokkenheid, anders dan als advocaat, van verweerder bij zijn cliënte. De normen die een mogelijk belangenconflict van een advocaat moeten voorkomen gelden immers ter bescherming van de eigen cliënten dan wel voormalige cliënten van de advocaat, maar niet ter bescherming van de wederpartij van die (voormalige) cliënten. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c

5.5 De raad neemt in aanmerking dat een advocaat niet rechtstreeks in verbinding mag treden met een wederpartij, wanneer hij weet dat deze wederpartij door een advocaat wordt bijgestaan, zoals gedragsregel 18 lid 1 bepaalt. Hetzelfde geldt wanneer de wederpartij zelf contact opneemt met de advocaat.

5.6 De raad is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder ten tijde van zijn gesprek op 3 juni 2011 wist dat klaagster - op dat moment - door een advocaat werd bijgestaan. Daarbij hecht de raad belang aan het feit dat mr. Verhoef eerst op 28 juni 2011, als advocaat van klagers, contact heeft opgenomen met verweerder om hem te laten weten dat hij klagers bijstond. Weliswaar wist verweerder ten tijde van zijn gesprek met klaagster dat zij voordien ook al bij mr. Verhoef was geweest voor advies, maar heeft hij gemotiveerd gesteld dat hij op grond van uitlatingen van klaagster op dat moment meende en mocht menen dat die bijstand was geëindigd. De raad heeft in het licht van die stellingen niet kunnen vaststellen dat verweerder in strijd met Gedragsregel 18 lid 1 heeft gehandeld.

5.7 Evenmin heeft de raad kunnen vaststellen dat verweerder zich in zijn gesprek met klaagster anders heeft voorgedaan dan als advocaat van de Stichting. Verweerder treft – mede in het licht van hetgeen naar aanleiding van klachtonderdeel b) is overwogen – geen verwijt voor zijn weigering te voldoen aan het verzoek van klagers om zich terug te trekken als advocaat van de Stichting.

5.8 Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.  

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P. van Lingen, H.B. de Regt, B. Roodveldt, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl