ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3135 Raad van Discipline Amsterdam 12-229A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3135
Datum uitspraak: 21-08-2012
Datum publicatie: 21-08-2012
Zaaknummer(s): 12-229A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klachten tegen advocaat in hoedanigheid van curator in faillissement kennelijk ongegrond. Klager kan verweerders standpunt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen klager en de failliet bestrijden in en civiele procedure.

Beslissing van 21 augustus 2012

in de zaak 12-229A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

advocaat te Amsterdam

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 24 juli 2012, door de raad ontvangen op 26 juli 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder is curator in het faillissement van A BV. Klager heeft werkzaamheden verricht voor A BV. Nadat het faillissement van A BV was uitgesproken, heeft klager met verweerder gecorrespondeerd over een loonvordering die klager uit hoofde van een arbeidsovereenkomst met A BV stelt te hebben op de failliete vennootschap. Verweerder heeft deze vordering betwist op de grond dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen klager en A BV. Verweerder heeft klager gesommeerd een civiele procedure aanhangig te maken, bij gebreke waarvan hij de rechter-commissaris in het faillissement van A BV zou informeren over het uitblijven van ontvangst van een ingestelde rechtsvordering en zou verzoeken het faillissement voor te dragen voor opheffing.

Bij monde van zijn advocaat heeft klager bij brief van 12 mei 2012 nogmaals zijn vordering bij de curator ingediend en voorts aangekondigd - afhankelijk van de inhoudelijke reactie van de curator - tot dagvaarding te zullen overgaan.

KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in art. 46 Advocatenwet doordat hij ontkent dat sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst met A BV en hij bovendien heeft aangegeven dat, indien bedoeld dienstverband door hem zou worden erkend, zijn persoonlijk faillissement wat op dat moment nog niet was opgeheven, wel eens kon worden opengebroken. Klager stelt door toedoen van verweerder aan de bedelstaf te zijn geraakt.

BEOORDELING

Met betrekking tot verweerder geldt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als faillissementscurator, blijft voor hem volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder, die handelt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van A BV, aan deze norm toetsen.

De voorzitter is van oordeel dat verweerder de door het Hof van Discipline getrokken grenzen niet heeft overschreden door als curator van A BV de loonvordering van klager te betwisten en klager te sommeren een procedure aanhangig te maken, bij gebreke waarvan hij het faillissement van A BV zou voordragen voor opheffing. Daarbij acht de voorzitter van belang dat geen sprake is van een betwisting "tegen beter weten in", nu verweerder de betwisting van de vordering van klager bij brieven van 11 april 2012 en 4 mei 2012 uitvoerig heeft gemotiveerd. 

De voorzitter merkt voorts op dat als klager het niet eens is met het standpunt van verweerder dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen klager en A BV, klager dit kan bestrijden in een procedure voor de civiele rechter. Blijkens de brief van de advocaat van klager zal die procedure ook in gang worden gezet, zodat de juiste instantie - de burgerlijke rechter - daarover kan beslissen. Voor de tuchtrechter is in deze zaak geen rol weggelegd.

Het klachtdossier biedt de voorzitter tot slot geen aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verweerder klager heeft meegedeeld, dat diens persoonlijk faillissement zou kunnen worden "opengebroken", zoals klager verweerder voorts verwijt, zodat reeds om die reden het betreffende klachtonderdeel kennelijk ongegrond is. Opmerking verdient overigens dat aan te nemen valt dat de vordering die klager op verweerder pretendeert in de boedel zou vallen van zijn persoonlijk faillissement, voorzover daarvan sprake is.

Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van art. 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier op 21 augustus 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 augustus 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.