ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3093 Raad van Discipline Amsterdam 12-219A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3093
Datum uitspraak: 07-08-2012
Datum publicatie: 13-08-2012
Zaaknummer(s): 12-219A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Niet is gebleken dat verweerster de procedure (onnodig) heeft vertraagd. Advocaat heeft bovendien grote mate van vrijheid om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen. Klacht kennelijk ongegrond.  

Voorzittersbeslissing van 7 augustus 2012

in de zaak 12-219A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 17 juli 2012 (per abuis gedateerd 17 juli 2011) met kenmerk GK/PK 1112-420, door de raad ontvangen op 19 juli 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster en haar ex-partner (hierna "de man") zijn verwikkeld in een langdurig en hoogopgelopen geschil dat betrekking heeft op hun minderjarige zoon. Verweerster staat vanaf 2009 de man bij, die het ouderlijk gezag over het kind uitoefent.

Op 6 december 2011 heeft bij de Rechtbank Amsterdam een mondelinge behandeling plaatsgevonden naar aanleiding van een namens klaagster ingediend verzoek tot het vaststellen van een omgangs-/bezoekregeling. Voorafgaand aan deze zitting heeft verweerster op 21 november 2011 een door haar cliënt, de man, opgestelde schriftelijke verklaring bij de rechtbank ingediend. In het F9-formulier aan de rechtbank heeft verweerster geschreven: "Vader wenst hierbij zijn visie op de situatie te geven en ik overleg zijn brief aan de rechtbank".

Reeds op 24 januari 2011 heeft een kort geding tussen klaagster en de man plaatsgevonden ten overstaan van de voorzieningenrechter te Amsterdam. Nadat de toenmalige advocaat van klaagster haar vorderingen in kort geding had ingetrokken, is klaagster bij vonnis van 14 februari 2011 veroordeeld in de proceskosten van het geding. Bij brief van 23 februari 2011 heeft verweerster de toenmalige advocaat van klaagster verzocht te bewerkstelligen dat klaagster de proceskosten zou overmaken op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerster. Verweerster heeft bij brief van 6 december 2011 eenzelfde verzoek gedaan aan de opvolgende advocaat van klaagster. Tot op heden heeft klaagster geweigerd de proceskosten van het kort geding te voldoen.

Bij brief van 18 januari 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

KLACHT

Klaagster verwijt verweerster dat zij:

a. de bij de Rechtbank Amsterdam aanhangige zaak over het vaststellen van een nieuwe omgangsregeling onnodig heeft vertraagd;

b. op 21 november 2011 de op schrift gestelde verklaring van de man, waarin volgens klaagster ernstig grievende onwaarheden over haar staan, zonder nadere toelichting of voorzien van bewijzen aan de rechtbank heeft overgelegd;

c. klaagster bij brief van 6 december 2011 heeft aangesproken op betaling van proceskosten uit een andere tussen klaagster en de man gevoerde procedure, terwijl verweerster haar, dan wel haar voormalige advocaat, daarop niet eerder (schriftelijk) heeft gewezen.

VERWEER

Verweerster acht de klacht ongegrond. Zij heeft ten aanzien van alle klachtonderdelen gemotiveerd verweer gevoerd, welk verweer zo nodig zal worden behandeld bij de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen.

BEOORDELING

De voorzitter stelt voorop dat, nu de klacht is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij, heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.

Bedoelde vrijheid is echter niet onbegrensd. Deze kan onder meer worden ingeperkt, indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen is gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Met klachtonderdeel a beklaagt klaagster zich erover dat verweerster de bij de Rechtbank Amsterdam aanhangige zaak over het vaststellen van een nieuwe omgangsregeling onnodig heeft vertraagd. Verweerster betwist dat zij voormelde procedure heeft vertraagd. Zij stelt dat zij, nadat klaagster in februari 2011 haar verzoekschrift tot het vaststellen van een omgangsregeling heeft ingediend, reeds bij brief van 23 februari 2011 aan de rechtbank heeft bericht dat haar cliënt, de man, ermee instemde dat aan de Raad voor de Kinderbescherming zou worden verzocht een onderzoek te starten zonder een daaraan voorafgaande mondelinge behandeling. Daarmee heeft verweerster juist willen bewerkstelligen dat de procedure vlotter zou worden afgehandeld dan standaard het geval is.

De voorzitter is, uit de aan hem bekende stukken, geenszins gebleken dat verweerster voormelde aanhangige zaak bij de Rechtbank Amsterdam heeft vertraagd. Uit een brief van de rechtbank van 16 november 2011 aan klaagster, in welke brief de rechtbank reageert op de klacht van klaagster dat de procedure onnodige vertraging heeft opgelopen, blijkt juist dat verweerster part noch deel heeft gehad aan de vertraging van voormelde procedure. Klaagster heeft evenmin op andere wijze (bijvoorbeeld door middel van stukken) aannemelijk gemaakt dat de vertraging te wijten was aan verweerster. Klachtonderdeel a is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. Verweerster heeft betwist dat zij zich op enig moment onnodig grievend zou hebben uitgelaten tegenover klaagster. Zij heeft op 21 november 2011 uitsluitend de zienswijze van haar cliënt ten aanzien van zijn ervaringen met klaagster en de ontwikkeling van hun minderjarige zoon aan de rechtbank kenbaar gemaakt ter voorbereiding van de mondelinge behandeling die op 6 december 2011 stond gepland, aldus verweerster.

Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerster vrij de schriftelijke visie van haar cliënt in het geding te brengen. Deze verstrekte persoonlijke gegevens van de man zijn functioneel voor het verdere verloop en de uitkomst van de procedure. Toetsing aan bovengenoemde maatstaf leidt de voorzitter derhalve tot de conclusie dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Met klachtonderdeel c beklaagt klaagster zich erover dat verweerster haar pas in december 2011 aansprak op betaling van proceskosten in het kort geding, terwijl verweerster haar, dan wel haar voormalige advocaat, daarop niet eerder schriftelijk heeft gewezen. Verweerster heeft betwist dat zij klaagster pas in december 2011 heeft aangesproken op betaling van de proceskosten in het kort geding. Nadat klaagster bij vonnis van 14 februari 2011 is veroordeeld in de proceskosten van het kort geding, heeft verweerster de toenmalige advocaat van klaagster bij faxbrief van 23 februari 2011 verzocht te bewerkstellingen dat de proceskosten werden voldaan op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerster, aldus verweerster. Voormelde brief heeft verweerster ook in onderhavige klachtprocedure overgelegd.

Verweerster heeft door middel van het overleggen van stukken aannemelijk gemaakt dat zij (de toenmalig advocaat van) klaagster reeds bij faxbrief van 23 februari 2011 heeft aangesproken op betaling van de proceskosten in het kort geding. Het komt niet voor rekening van verweerster dat/als klaagster van voormelde brief niet op de hoogte zou zijn gebracht.

Nu betaling blijkbaar uitbleef, heeft verweerster bij brief van 6 december 2011, ditmaal gericht aan de opvolgende advocaat van klaagster, wederom om betaling van de proceskosten verzocht. Nog daargelaten dat een geschil over de kostenveroordeling een civiele kwestie betreft, die door de tuchtrechter niet inhoudelijk zal worden beoordeeld, komt de voorzitter op grond van de hem bekende stukken tot het oordeel dat klaagster door middel van voormelde brieven terecht is aangesproken op betaling van de proceskosten. Ook klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, met bijstand van mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier op 7 augustus 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 augustus 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.