ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3040 Raad van Discipline Amsterdam 12-003Alk

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3040
Datum uitspraak: 18-07-2012
Datum publicatie: 19-07-2012
Zaaknummer(s): 12-003Alk
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen advocaat wegens (1) het onjuist en te laat informeren van cliënte over een verkregen beschikking en de ontvangst van een toegekende vergoeding en (2) schending van de krachtens de Verordening op de administratie en de financiële integriteit geldende voorschriften voor overboekingen ten laste van de derdengeldenrekening (te weten artikel 6 lid 4, artikel 6 lid 6 en het twee-handtekeningen-vereiste). Schorsing in de uitoefening van de praktijk voor zes maanden, waarvan drie voorwaardelijk.  

Beslissing van 18 juli 2012

in de zaak 12-003Alk    

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr. 

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 januari 2012, door de raad ontvangen op 10 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 mei 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 vermelde brief en de stukken als vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst, genummerd 1 tot en met 20.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is in de periode van 2001 tot 2010 verdachte geweest in een strafrechtelijke procedure. Vanaf juni 2007 is klaagster hierin bijgestaan door verweerder. Bij eindarrest van het Hof Arnhem d.d. 26 maart 2010 is klaagster volledig vrijgesproken van het haar ten laste gelegde.

2.2 Verweerder heeft vervolgens namens klaagster op grond van de artikelen 591 en 591a Wetboek van Strafvordering (Sv) het Hof Arnhem verzocht om toekenning van een vergoeding van (onder meer) kosten van rechtsbijstand. Bij beschikking van 10 maart 2011 zijn (voor zover hier van belang) de kosten van rechtsbijstand van verweerder ad € 13.078,63 volledig toegewezen. In totaal is bij die beschikking een bedrag van € 13.353,63 aan klaagster als vergoeding toegekend. Dat bedrag is, zoals in het verzoekschrift verzocht en neergelegd in de beschikking, betaalbaar gesteld op de derdengeldenrekening van verweerder.

2.3 Voormeld bedrag is met boekdatum 30 maart 2011 op de derdengeldenrekening van verweerder bijgeschreven. Deze derdengelden-rekening valt onder de Stichting Beheer Derdengelden X, waarin verweerder tot 16 maart 2012 als bestuurder heeft deelgenomen. Op (boekdatum) 4 april 2011 heeft verweerder een totaalbedrag van € 9.733,94 (waarvan € 8.000,- onder vermelding van ‘decl. [klaagster]’; €1.458,94 onder vermelding van ‘restant declaratie [klaagster]’ en € 275,- onder vermelding van ‘vergoeding indiening rekest [klaagster]’) van de derdengeldenrekening overgemaakt naar zijn kantoorrekening.

2.4 Op 25 mei 2011 heeft de echtgenoot (tevens gemachtigde) van klaagster telefonisch contact met verweerder opgenomen met de vraag of er inmiddels een beschikking was. Verweerder heeft daarop geantwoord dat er nog geen beschikking was en dat hij navraag zou doen bij het hof. Op 27 mei 2011 heeft de echtgenoot van klaagster nogmaals contact met verweerder opgenomen. Verweerder heeft toen te kennen gegeven dat hij nog niet veel verder was gekomen en dat “ze het bij het hof zouden gaan uitzoeken”.

2.5 Klaagster heeft daarop zelf navraag gedaan bij de griffie van het hof en langs deze weg vernomen dat de beschikking reeds op 10 maart 2011 was gegeven en dat deze diezelfde dag aan verweerder was toegezonden. Desverzocht is aan klaagster een kopie van de beschikking toegezonden.

2.6 Op 9 juni 2011 heeft de griffie van het hof desgevraagd telefonisch aan klaagster medegedeeld dat het bedrag van de toegekende vergoeding conform de beschikking op 30 maart 2011 is overgeboekt naar de derdengeldenrekening van verweerder.

2.7 De echtgenoot van klaagster heeft diezelfde dag weer contact opgenomen met verweerder. Deze deelde hem mede dat het hof de beschikking heeft gezonden aan een zekere mr. Y, die dezelfde achternaam als verweerder heeft. Op het kantoor van mr. Y zou men volgens verweerder nog geen gelegenheid hebben gehad om de beschikking door te zenden aan verweerder. Verweerder heeft daarom aan de echtgenoot van klaagster toegezegd “morgenmiddag” de beschikking aldaar op te halen en dan aan klaagster toe te zenden. Op de vraag van de echtgenoot hoe lang het zou gaan duren voordat er betaald zou worden door het hof heeft verweerder geantwoord dat het bedrag nog niet was betaald maar dat het zo betaald kon gaan worden.

2.8 De echtgenoot van klaagster heeft op 15 juni 2011 contact opgenomen met mr. Y, die hem te kennen gaf niets van de kwestie te weten en niet bekend te zijn met een beschikking die klaagster betreft. Verweerder is zijn toezegging om de beschikking toe te zenden niet nagekomen en heeft ook overigens niets meer van zich laten horen totdat hij via de deken de onderhavige klacht ontving.

2.9 Bij brief van 16 juni 2011 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.10 Op 27 juni 2011 heeft verweerder het aan klaagster toekomende bedrag van € 3.869,69 aan klaagster overgemaakt.

2.11 Tussen verweerder en de Stichting Beheer Derdengelden X is een overeenkomst gesloten die overeenkomt met de Modelovereenkomst kantoor-stichting derdengelden, als bedoeld in Bijlage B van de Verordening administratie en financiële integriteit (´Vafi´). In de statuten van de Stichting Beheer Derdengelden X is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

“Vertegenwoordiging. Artikel 6.

1. De stichting wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden, waarvan er tenminste één Advocaat is.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder heeft nagelaten klaagster op de kortst mogelijke termijn te informeren over de op het verzoekschrift verkregen beschikking en hij, bij navraag namens klaagster, bewust onjuiste informatie heeft verstrekt over de stand van zaken rond de beschikking van 10 maart 2011; en hij ook heeft nagelaten klaagster tijdig van de ontvangst van de uitbetaling van de bij die beschikking toegekende vergoeding op de hoogte te stellen en bij navraag daarnaar namens klaagster bewust onjuiste informatie heeft verstrekt;

b) verweerder heeft nagelaten van de door hem op zijn derdenrekening ontvangen gelden het (in ieder geval) aan klaagster toekomende bedrag van € 3.619,69 (zijnde het door klaagster aan verweerder betaalde betaalde bedrag aan declaraties) onverwijld en zodra de gelegenheid zich voordeed aan haar door te betalen;

c) verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 6 van de Vafi heeft gehandeld door op boekdatum 4 april 2011 een totaalbedrag van € 9.733,94 ter betaling van zijn declaraties van de derdengeldenrekening heeft overgemaakt naar zijn kantoorrekening, zonder de daarvoor vereiste ondubbelzinnige instemming van klaagster te hebben gevraagd en verkregen; en daarbij tevens in strijd heeft gehandeld met (1) het bepaalde in de tussen zijn kantoor en de Stichting Beheer Derdengelden X gesloten overeenkomst, omdat hij wist dat klaagster ten tijde van die overboeking geen volledig beeld had van het verloop van de zaak en (2) de statuten van de Stichting Beheer Derdengelden X, door eigenhandig gelden van de rekening derdengelden over te maken naar zijn kantoorrekening en daarvoor niet de handtekening van een tweede bestuurslid te vragen.

4 DE BEOORDELING VAN DE KLACHT

ad klachtonderdeel a)

4.1 Een advocaat dient zijn cliënt zo spoedig mogelijk te informeren over de cliënt betreffende rechterlijke uitspraken en de ontvangst van de cliënt toekomende gelden. Verweerder is hiermee ernstig in gebreke gebleven. Hij heeft klaagster immers niet geïnformeerd over de ontvangst van de beschikking van het hof van 10 maart 2011 en de uitbetaling van de toegewezen vergoedingen met boekdatum 30 maart 2011. Klaagster heeft na navraag bij het hof, eind mei respectievelijk begin juni 2011, van het hof moeten vernemen dat de beschikking al op 10 maart 2011 aan verweerder was toegezonden en dat de toegewezen vergoedingen op 30 maart 2011 waren overgeboekt naar de derdengeldenrekening van verweerder. Verweerder heeft voorts, toen klaagster bij hem vanaf 25 mei 2011 tot drie maal toe telefonisch navraag deed naar de beschikking en de uitbetaling van de vergoeding daarover bewust onjuiste mededelingen gedaan, in een kennelijke poging zijn eigen tekortkomingen ten aanzien van de informatieverstrekking en uitbetaling van de zijn cliënte toekomende gelden te maskeren. Daarbij heeft verweerder ook meerdere keren toezeggingen aan klaagster gedaan, waarmee een verdere onjuiste voorstelling van zaken werd gegeven, die hij bovendien vervolgens niet is nagekomen. Verweerder is hiermee ernstig tekortgeschoten in de informatieplicht en de integriteit die hij jegens zijn cliënt in acht dient te nemen. De raad acht dit klachtonderdeel derhalve gegrond.

ad klachtonderdeel b)

4.2 Klaagster verwijt verweerder nalatigheid bij het onverwijld doorbetalen van de op zijn derdengeldenrekening ontvangen, aan klaagster toekomende, vergoedingen, waaronder in ieder geval een aan klaagster toekomend bedrag van € 3.619,69. Uit het bepaalde in artikel 6, vierde lid van de Vafi volgt dat een advocaat erop dient toe te zien dat derdengelden worden overgemaakt naar de rechthebbende zodra de gelegenheid zich daartoe voordoet. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder dit nagelaten. Het bedrag van € 3.619,69 heeft circa drie maanden op de derdengeldenrekening van verweerder gestaan. Eerst na ontvangst van de klacht via de deken heeft verweerder contact met klaagster opgenomen om (onder andere) te vernemen naar welk rekeningnummer het bedrag kon worden overgemaakt. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aan het onverwijld doorbetalen van het bedrag in de weg hebben gestaan.  Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

ad klachtonderdeel c)

4.3 Klaagster verwijt verweerder voorts bij de overboeking van een deel van de op zijn derdengeldenrekening ontvangen vergoeding naar zijn kantoorrekening te hebben gehandeld in strijd met de Vafi, met de door zijn kantoor en de Stichting Beheer Derdengelden X gesloten overeenkomst en met de statuten van de Stichting Beheer Derdengelden X. De raad is van oordeel dat de op de derdenrekeningen van verweerder uitbetaalde vergoeding ex de artikelen 591 en 591a Sv heeft te gelden als derdengelden in de zin van (artikel 1 onder h van) de Vafi. Verweerder had de gelden dan ook enkel mogen aanwenden voor betaling van zijn eigen declaratie indien klaagster als rechthebbende daarmee ondubbelzinnig had ingestemd en verweerder dit onverwijld schriftelijk had vastgelegd, zoals is bepaald in art. 6 lid 6 Vafi. Nu van een ondubbelzinnige instemming en schriftelijke vastlegging geen sprake is, heeft verweerder gehandeld in strijd met de Vafi. Ook heeft verweerder in strijd gehandeld met de tussen zijn kantoor en de Stichting Beheer Derdengelden X gesloten overeenkomst. Deze overeenkomst is gebaseerd op de Modelovereenkomst kantoor-stichting derdengelden, die als Bijlage B onderdeel is van de Vafi, zodat klaagster hierover, mede gelet op art. 46 Advocatenwet, ook kan klagen. Verweerder heeft in het bijzonder gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 3a van die overeenkomst, waarin is opgenomen, kort gezegd, dat niet tot uitbetaling op de rekening van de advocaat wordt overgegaan, totdat de rechthebbende een volledig beeld heeft van het verloop van de zaak. Tot slot heeft verweerder erkend dat hij zonder de krachtens de statuten vereiste tweede handtekening gelden van de derdengeldenrekening naar zijn kantoorrekening heeft overgemaakt. Ook dit levert strijd met de Vafi op, nu de tekst van de statuten in bijlage A bij de Vafi is voorgeschreven. Dit klachtonderdeel is derhalve ook in alle opzichten gegrond. 

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder heeft door zijn opeenstapeling van leugens, niet nagekomen toezeggingen en schendingen van de Vafi en uit de Vafi voortvloeiende afspraken met de Stichting Beheer Derdengelden X ten aanzien van klaagster hoogst onzorgvuldig en in strijd met de vereiste integriteit gehandeld en daarmee het vertrouwen van klaagster in de advocatuur en in verweerder in het bijzonder ernstig geschonden.

5.2 Tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat verweerder tot aan de indiening van deze klacht (1) in strijd met de afspraken die binnen de Stichting Beheer Derdengelden X waren gemaakt in maart 2007 onder het mom van ‘gemak dient de mens’ voor zijn derdengeldenrekening elektronisch is blijven bankieren, (2) bovendien de uit de Vafi voortvloeiend twee-handtekeningen-eis bij de overboeking van derdengelden nooit naleefde en (3) aan cliënten bovendien nooit een ondubbelzinnige toestemming vroeg voor een verrekening van ontvangen derdengelden met openstaande facturen, laat staan dat hij die toestemming schriftelijk vastlegde. Op grond hiervan en alle omstandigheden in deze zaak, de aard en ernst van de gegrond bevonden klachten en het ernstige tuchtrechtelijke antecedent van verweerder uit het recente verleden, acht de raad de maatregel van een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke schorsing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden;

- bepaalt dat daarvan drie maanden niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat 1 maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing met dien verstande dat het pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat het niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- beveelt dat deze beslissing en de gronden waarop zij berust met vermelding van de naam van verweerder zal worden openbaar gemaakt nadat de beslissing onherroepelijk zal zijn geworden, door:

• aanplakking ervan in de advocatenkamer van het Paleis van Justitie te Alkmaar;

•  plaatsing op de website tuchtrecht.nl gedurende de periode van een jaar.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 18 juli 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl