ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3037 Raad van Discipline Amsterdam 11-266A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3037
Datum uitspraak: 18-07-2012
Datum publicatie: 19-07-2012
Zaaknummer(s): 11-266A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht van wederpartij wegens (1) het rechtstreeks benaderen van de wederpartij, terwijl verweerder wist dat deze werd bijgestaan door een advocaat (Gedragsregel 18, HvD 5 juli 2010, no. 5679) en (2) het uitoefenen van ongepaste druk om de klacht ingetrokken te krijgen. Waarschuwing.

Beslissing van 18 juli 2012

in de zaak 11-266A    

naar aanleiding van de klacht van:

1. de besloten vennootschap

2. de heer

3. de heer mr.

klagers

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 30 augustus 2011, door de raad ontvangen op 31 augustus 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 mei 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 vermelde brief en de stukken vermeld op de daarbij gevoegde inventarislijst;

- de faxbrief met bijlagen van verweerder van 11 mei 2012 en de faxbrief van verweerder van 14 mei 2012;

- de faxbrief van klager 3 van 14 mei 2012 met bijlage.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klager 3 behartigt als advocaat de belangen van klagers 1 en 2 in een geschil over een boot met de heer X, die door verweerder wordt bijgestaan. Klager 1 is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan klager 2 aandeelhouder en bestuurder is.

2.2 Verweerder heeft zich bij e-mail van 14 juni 2011 rechtstreeks tot klager 2 gewend. Deze e-mail luidt, voor zover hier relevant:

“Omdat onderstaande e-mail gericht aan uw advocaat op rechtsgevolg is gericht, zend ik die e-mail (tevens) rechtstreeks aan u.”

2.3 In de e-mail van verweerder aan klager 3, die met dit bericht aan klager 2 is meegezonden, staat, voor zover hier relevant:

“Door de door uw cliënten opgestelde lijst van materialen en onderdelen, is bij mijn cliënte de, mijns inziens gerechtvaardigde, indruk ontstaan, dat uw cliënten kwaadaardige plannen hebben. [volgen voorwaarden tot vrijgave door de cliënt van verweerder aan klagers 1 en 2 van bepaalde zaken, toevoeging raad] Mochten uw cliënten aan alle voormelde voorwaarden niet willen voldoen dan zal die weigering worden uitgelegd als een reden om uw cliënten nog minder te vertrouwen dan het vertrouwen dat zij bij mijn cliënt al hebben beschaamd en zullen uw cliënten afgifte van een en ander alsnog in rechte (in kort geding) afgedwongen zien te krijgen.

Tot slot, bespaart u mij een reactie op deze e-mail dan alleen de reactie, dat uw cliënten gevolg zullen geven aan de hiervoor aangegeven eisen van mijn cliënt, aan een reactie van andere inhoud zal dezerzijds voorbij worden gegaan.”

2.4 Klagers hebben verweerder geen toestemming gegeven zich rechtstreeks tot klager 2 te wenden.

2.5 Bij brief van 16 juni 2011 met bijlagen hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.6 Bij e-mail van 11 mei 2012 heeft verweerder aan klager 3 het volgende geschreven, voor zover relevant:

“Bijgaand twee producties waarop ik mij tijdens de behandeling van de RvD zal beroepen. (…)

Mocht de RvD tot afwijzing van de klachten oordelen, dan zal zulks niet ten voordele van uw cliënten strekken in de aanhangige procedure tussen partijen maar zal de afwijzing van de RvD, zo zou ik mij kunnen voorstellen, tevens gevolgen hebben voor uw geloofwaardigheid als raadsman in met name de botenbranche.

De drie klachten zijn klachten op niets af, zo ben ik van mening, klachten die u en uw clliënten alleen zullen schaden indien ze worden afgewezen. Ik tracht u, in alle oprechtheid en confraternaliteit, te behoeden voor een debacle.

Volgens mij, mag ik uw cliënten cc’en.”

2.7 Verweerder heeft deze e-mail inderdaad cc aan klager 1 gestuurd, tezamen met de twee daarin genoemde producties.

De eerste productie betrof een e-mail van verweerder aan klager 3 van 12 september 2011, waarin hij onder meer schrijft:

“Uw negatieve energiebesteding in zaken waarin u tegenover mij staat neemt groteske vormen aan. Met alle respect voor uw deskundigheid maar de wijze waarop u die in de mij bekende zaken etaleert, breekt u en wat meer is, breekt uw cliënten op, zoveel mag inmiddels toch wel duidelijk zijn. In de branche waarmee u toch zoveel affiniteit heeft, hoor ik, zeker de laatste tijd, méér negatieve dan positieve geluiden over u. (…)

Ik ben met deze e-mail niet uit op verzoening maar wel ben ik uit op een confraternele relatie waarin wij, met wederzijds respect, trachten om het dispuut tussen onze cliënten tot een voor hèn goed einde te brengen.”

De tweede productie is een door de cliënt van verweerder geschreven stuk, waarin een aantal beschuldigingen aan het adres van klager 2 voorkomt.

2.8 Bij faxbrief van 14 mei 2012 heeft klager 3 namens klagers de klacht uitgebreid en aangevuld.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, na uitbreiding, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder heeft verzuimd de aanzegging met rechtsgevolg, gedaan aan de wederpartij op 14 juni 2011, gelijktijdig aan diens advocaat te sturen;

b) verweerder zich per e-mail van 14 juni 2011 en per e-mail van 11 mei 2012 rechtstreeks tot zijn wederpartij (klager 2) heeft gewend in een situatie waarin hem dat niet vrijstond;

c) verweerder in zijn e-mail van 14 juni 2011 klager 2 zonder enige grond heeft beschuldigd van kwaadaardige plannen en voorwaarden heeft gesteld die slechts als chantage kunnen worden betiteld; terwijl die e-mail bovendien onjuiste stellingen, tendentieuze opmerkingen en insinuaties bevat en intimiderend is.

d) verweerder zich in zijn e-mail van 11 mei 2012 opnieuw van intimiderende taal heeft bediend en heeft gesuggereerd dat het doorzetten van de klacht voor klager 3 als advocaat consequenties zal hebben, wat als chantage moet worden aangemerkt.

4 DE BEOORDELING VAN DE KLACHT

ad klachtonderdelen a) en b) 

4.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 Gedragsregel 18 bepaalt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij, waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft om zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Deze toestemming is hier niet gegeven.

4.3 Het Hof van Discipline (HvD 5 juli 2010, no. 5679) heeft bepaald dat een uitzondering op de hiervoor genoemde regel kan worden aanvaard – het tweede lid van gedragsregel 18 voorziet daarin – wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Aan een advocaat komt niet de vrijheid toe om rechtstreeks een aanzegging aan de wederpartij te doen alleen omdat hij dit nuttig of nodig acht. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd (RvD Amsterdam 28 februari 2011, 10-243U).

4.4 Indien en voor zover de e-mails van 14 juni 2011 en van 11 mei 2012 al waren gericht op enig rechtsgevolg, dan is de raad in de onderhavige situatie niet gebleken van enige noodzaak om de mails rechtstreeks aan de wederpartij te sturen. Ook van een andere rechtens aanvaardbare reden om de wederpartij rechtstreeks te benaderen, is niet gebleken. Aan het door het Hof aangelegde criterium voor een uitzonderingssituatie is dan ook niet voldaan, zodat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 18 en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 Voor de goede orde merkt de raad op dat vast staat dat – naar verweerder wist – klager 3 ook in deze klachtprocedure zijn cliënten (klagers 1 en 2) bijstaat, zodat ook voor de correspondentie die op deze klachtenprocedure betrekking heeft de genoemde regels gelden.

4.6 Klachtonderdeel b) is derhalve gegrond. Nu klachtonderdeel b) gegrond is verklaard, komt de raad niet toe aan de beoordeling van klachtonderdeel a), dat er immers van uitgaat dat de e-mail van 14 juni 2011 heeft te gelden als een aanzegging met rechtsgevolg als bedoeld in gedragsregel 18 lid 2. Klachtonderdeel a is ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

4.7 Dit klachtonderdeel is uitsluitend namens klager 2 ingediend en betreft de inhoud van de hiervoor, in 2.3, geciteerde e-mail, die ook rechtstreeks aan klager 2 is toegezonden.

4.8 Nu dit onderdeel is gericht tegen het optreden van de advocaat van de wederpartij, neemt de raad tot uitgangspunt de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd zijn met de waarheid, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.9 Dat verweerder wist of redelijkerwijs kon weten dat enige door hem in de bewuste  mail ingenomen stelling feitelijk onjuist was, is de raad niet gebleken. De raad acht de daarin door verweerder geuite beschuldigingen en gemaakte opmerkingen ook niet onnodig grievend voor klager 2 of anderszins ontoelaatbaar. Van chantage is geen sprake: een advocaat moet in een geschil namens zijn cliënt kunnen onderhandelen en in dat kader voorwaarden kunnen stellen. Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.10 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met zijn e-mail van 11 mei 2012 aan klager 3 ongepaste druk op klagers uitgeoefend om hun klacht in te trekken. De passage waarin verweerder schrijft dat hij zich “zou kunnen voorstellen dat” een afwijzing van de klachten gevolgen kan hebben voor de geloofwaardigheid van klager 3 als raadsman in met name de botenbranche – de branche waarin klager 3 kennelijk voornamelijk werkzaam is – kon door verweerder moeilijk anders worden opgevat dan als een dreigement met het geven van ruchtbaarheid aan een eventuele afwijzing van de klacht. Die dreiging wordt nog versterkt doordat verweerder schrijft dat de klachten, indien ze worden afgewezen, klager 3 en zijn cliënten slechts zullen schaden en hij in dit verband het woord “debacle” gebruikt. Aan dit alles doet niet af dat – naar verweerder ter zitting heeft gesteld en klagers niet hebben weersproken – het reeds een publiek geheim was dat verweerder bij de raad van discipline moest komen. Klachtonderdeel d) is derhalve gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Op grond van alle omstandigheden in deze zaak, waaronder de aard en ernst van de gegrond bevonden klachtonderdelen, acht de raad de na te noemen maatregel passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen b en d gegrond;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 18 juli 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

Van deze beslissing kan ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl