ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2601 Raad van Discipline Amsterdam 11-242A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2601
Datum uitspraak: 17-04-2012
Datum publicatie: 17-04-2012
Zaaknummer(s): 11-242A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Advocaat is ernstig tekortgeschoten in informatievoorziening jegens zijn cliënt. Advocaat heeft bovendien een no cure no pay afspraak met cliënt gemaakt. Klacht gegrond, voorwaardelijke schorsing van twee weken.

Beslissing van 17 april 2012

in de zaak 11-242A    

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 juli 2011 met kenmerk GK/KdB/pdj; 1011-625, door de raad ontvangen op 25 juli 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 februari 2012 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft bij brief van 16 januari 2012 aan de raad laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de bij die brief     

gevoegde stukken genummerd 1 tot en met 12 met bijlagen;

- de brief van verweerder aan de deken van 20 juli 2011; en

- de brief van verweerder aan de raad van 16 januari 2012.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager is door de Rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden. Klager heeft zich nadien tot verweerder gewend. In hoger beroep is klager door het Gerechtshof Den Haag vrijgesproken. Klager had inmiddels 367 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis gezeten.

2.2 Op 1 oktober 2010 heeft verweerder een gesprek met klager in het bijzijn van zijn vader gehad. Klager heeft verweerder verzocht een verzoekschrift tot schadevergoeding in te dienen. Klager heeft toen met verweerder afgesproken dat laatstgenoemde 10% van de te behalen schadevergoeding als honorarium zou ontvangen.

2.3 Bij brief van 6 oktober 2010 heeft verweerder namens klager een verzoekschrift tot schadevergoeding ingediend bij het Gerechtshof te Den Haag. In voormeld verzoekschrift heeft verweerder een schadevergoeding ad € 31.085,- gevorderd. Verweerder heeft niet om een vergoeding voor de kosten van de raadsman conform artikel 591a Sv. gevraagd. Klager heeft het verzoekschrift voorafgaand aan het indienen ervan niet van verweerder in concept ontvangen. Evenmin heeft verweerder klager erover geïnformeerd dat hij het verzoekschrift daadwerkelijk had ingediend.

2.4 Op 7 februari 2011 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Verweerder heeft klager hiervan niet op de hoogte gesteld. Verweerder is buiten aanwezigheid van klager ter zitting verschenen en heeft namens klager het woord gevoerd.

2.5 Op 17 februari 2011 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder. In dit telefoongesprek heeft verweerder klager evenmin op de hoogte gesteld van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift. Verweerder heeft in dit telefoongesprek aan klager laten weten dat het bedrag aan schadevergoeding ongeveer € 30.000,- zou bedragen. Aangezien dit bedrag volgens klager te laag was, heeft verweerder op verzoek van klager bij brief van 18 februari 2011 aan het Gerechtshof Den Haag aanvullende schadevergoeding van € 24.500,- – derhalve in totaal € 55.585,- – gevorderd. Bij brief van 22 februari 2011 heeft het Gerechtshof Den Haag verweerder laten weten dat het aanvullende verzoekschrift van 18 februari 2011 niet in behandeling werd genomen, nu dat verzoek niet binnen de termijn van artikel 89 lid 3 Sv. was ingediend.

2.6 Bij beschikking van 21 februari 2011 heeft het Gerechtshof Den Haag aan klager een schadevergoeding van € 30.935,- toegekend. Van dit bedrag heeft verweerder volgens afspraak 10% als honorarium ontvangen.

2.7 Bij brief van 4 april 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zonder overleg met, respectievelijk instemming van klager een verzoekschrift tot schadevergoeding heeft ingediend en dat verweerder klager ook niet erover heeft geïnformeerd dat het verzoekschrift daadwerkelijk was ingediend;

b) hij klager niet op de hoogte heeft gesteld van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift en ook heeft nagelaten klager daarvan op de hoogte te stellen tijdens het telefoongesprek op 17 februari 2011;

c) hij als honorarium een percentage van de verwachte schadevergoeding heeft bedongen, nu de toelage van de Staat zou zijn opgehouden.

4 BEOORDELING VAN DE KLACHT

4.1 Klachtonderdelen a en b lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. Ten aanzien van deze klachtonderdelen overweegt de raad als volgt. Vooropgesteld wordt dat de advocaat zijn cliënt goed op de hoogte dient te houden van zijn handelen in de zaak en vooraf dient te verifiëren of zijn cliënt instemt met dat handelen. De cliënt behoeft derhalve niet te accepteren dat zijn advocaat zonder goedkeuring of overleg handelingen verricht die op zijn rechtspositie van invloed kunnen zijn. Dit laatste geldt ook als dat handelen in het belang van de cliënt is.

4.2 Met klachtonderdelen a en b verwijt klager verweerder, kort gezegd, tekort te zijn geschoten in zijn communicatie jegens hem. In de eerste plaats wordt verweerder verweten zonder overleg, respectievelijk instemming van klager een verzoek tot schadevergoeding te hebben ingediend. Daarnaast wordt verweerder verweten dat hij klager niet erover heeft geïnformeerd dat het verzoek daadwerkelijk was ingediend. Verweerder heeft niet betwist dat hij zonder overleg met, respectievelijk instemming van klager een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend. Evenmin heeft verweerder betwist dat hij klager niet erover heeft geïnformeerd dat het verzoek daadwerkelijk was ingediend.

4.3 Verweerder heeft bovendien erkend dat hij klager niet op de hoogte heeft gesteld van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift. Verweerder heeft bij brief van 26 april 2011 aan de deken geschreven: "Ik heb [klager] niet op de hoogte gesteld van de behandeling van het verzoekschrift ter zitting van 7 februari 2011. Mijn keuze daarvoor is mij ingegeven door de bezorgdheid dat [klager] zich tijdens de ondervraging door de raadsheren mogelijk zou verspreken, met name voor wat betreft zijn inkomen vóór zijn detentie".

4.4 Door verweerder is ten slotte evenmin weersproken de stelling van klager dat verweerder heeft nagelaten klager in het telefoongesprek op 17 februari 2011 op de hoogte te stellen van de mondelinge behandeling.

4.5 Gelet op de maatstaf zoals die is geformuleerd in overweging 4.1, is de raad van oordeel dat verweerder ernstig is tekortgeschoten in de informatievoorziening aan klager. Verweerder had voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift een concept ervan ter goedkeuring aan klager dienen voor te leggen. Daarnaast had verweerder klager ervan op de hoogte dienen te brengen dat het verweerschrift daadwerkelijk was ingediend. Als verweerder bovendien meende dat het in het belang van klager was dat laatstgenoemde niet op de mondelinge behandeling zou verschijnen, dan had verweerder klager hieromtrent vooraf dienen te informeren en moeten verifiëren of klager ermee akkoord was niet te verschijnen. Klachtonderdelen a en b zijn derhalve gegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad als volgt. Met klachtonderdeel c verwijt klager verweerder als honorarium een percentage van de verwachte schadevergoeding te hebben bedongen. Verweerder zou een percentage hebben bedongen, omdat de toelage van de Staat ophield.

4.7 De raad stelt voorop dat het de advocaat niet vrijstaat overeen te komen dat slechts bij het behalen van een bepaald gevolg salaris in rekening wordt gebracht. Evenmin mag de advocaat overeenkomen dat het salaris een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken gevolg, behoudens wanneer dit geschiedt met inachtneming van een binnen de advocatuur gebruikelijk en aanvaard incasso-tarief (regel 25 lid 2 en 3 van de Gedragsregels). Deze regel dient er toe te bevorderen dat de advocaat zijn werkzaamheden in onafhankelijkheid kan blijven verrichten, hetgeen de kwaliteit van de rechtspleging ten goede komt. Naar het oordeel van de raad is in het onderhavige geval sprake geweest van een afspraak op no cure no pay basis die strijdig is met regel 25 van de Gedragsregels. De stelling van verweerder dat hij naar eigen zeggen er redelijk zeker van was dat aan klager de standaardvergoeding zou worden toegekend – als gevolg waarvan niet sprake zou zijn van een no cure no pay afspraak –, volgt de raad niet. Immers, feit is dat verweerder de uitkomst van de verzoekschriftprocedure niet met zekerheid kon voorspellen. In zoverre is klachtonderdeel c gegrond.

4.8 Bovendien heeft verweerder de raad niet ervan kunnen overtuigen waarom hij geen vergoeding voor de kosten van de raadsman conform artikel 591a Sv. heeft gevraagd. Verweerder heeft (bij brief van 26 april 2011 aan de deken) gesteld dat hij geen vergoeding voor voormelde kosten heeft gevraagd, omdat het gerechtshof naar zijn verwachting slechts een vergoeding van hooguit € 750,- zou toekennen en verweerder dat te weinig vond. Daarnaast stelt verweerder ervan te zijn uitgegaan dat klager de 10% van de te verwachten schadevergoeding graag zou betalen, mede gezien de goede uitkomst van het hoger beroep in de strafzaak. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder ten onrechte geen vergoeding voor de kosten van de raadsman gevraagd, nu klager op voormelde vergoeding recht had. Als verweerder € 750,- als honorarium te laag vond, had hij – los van zijn eigen tariefafspraken met klager – voormelde vergoeding kunnen vragen en de vergoeding in aftrek kunnen brengen van het door hem in rekening gebrachte honorarium. Nu verweerder klager bovendien niet op de hoogte heeft gebracht van de mogelijkheid tot het vragen van voormelde vergoeding, is klachtonderdeel c ook op dit punt – en daarmee in zijn geheel – gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Naar het oordeel van de raad is verweerder ernstig tekortgeschoten in de zorg die hij jegens klager in acht diende te nemen. Verweerder heeft gedurende het gehele traject klager niet of nauwelijks op de hoogte gehouden van zijn handelen. Bovendien heeft verweerder tariefafspraken op basis van no cure no pay gemaakt en ten onrechte geen vergoeding voor de kosten van een raadsman gevraagd. Mede gezien klagers kwetsbare positie valt verweerder dit zwaar aan te rekenen. Uit de houding van verweerder in de onderhavige tuchtprocedure is de raad gebleken dat verweerder weinig inzicht heeft in de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de hem verweten gedragingen. De raad acht, alles in aanmerking nemende, de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor twee weken passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-  verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond;

-  legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

- bepaalt dat de schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.B. de Regt, M.W. Schüller en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 17 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl