ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2599 Raad van Discipline Amsterdam 11-294A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2599
Datum uitspraak: 17-04-2012
Datum publicatie: 17-04-2012
Zaaknummer(s): 11-294A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat klager te lang heeft gewacht alvorens een klacht in te dienen. Verzet ongegrond.

Beslissing van 17 april 2012

in de zaak 11-294A    

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 25 oktober 2011 op de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 13 oktober 2011 met kenmerk GK/JTH 1011-811, door de raad ontvangen op 14 oktober 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 25 oktober 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: 'de voorzitter') klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht, welke beslissing op 25 oktober 2011 aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 4 november 2011, door de raad ontvangen op 4 november 2011, heeft (mr. O namens) klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 februari 2012 in aanwezigheid van verweerder en klager, waarbij klager werd bijgestaan door mr. O. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de

 beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klager van 4 november 2011.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager heeft zich in november van het jaar 2001 tot verweerder gewend in verband met een huurgeschil betreffende een bedrijfsruimte. Klager heeft op kantoor van verweerder een bespreking gevoerd. Verweerder is middels correspondentie met de wederpartij in contact getreden op 7 november 2001. De correspondentie heeft zich tot 1 december 2001 voortgezet. Verweerder heeft klager op 7 november 2001 vijf uren gedeclareerd, waarvan twee bij wijze van voorschot. De declaratie is voldaan.

2.2 Nadien heeft lange tijd geen contact plaatsgevonden tussen verweerder en klager. Op 27 maart 2009 heeft op het kantoor van verweerder een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Klager heeft verweerder in mei 2011 gebeld met de vraag naar de stand van zaken in het betreffende dossier. Verweerder heeft klager toen laten weten dat het betreffende dossier, na een bewaartermijn van vijf jaar, inmiddels was vernietigd. Klager heeft verweerder vervolgens op 18 mei 2011 een aangetekende brief gezonden en hem om opheldering en een gespecificeerd overzicht van de verrichte werkzaamheden verzocht.

2.3 Bij brief met bijlagen van 5 juni 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij het betreffende dossier heeft gesloten en vernietigd, zonder klager daarover te informeren; en

b) hij niet heeft gereageerd op de aangetekende brief van klager van 18 mei 2011.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht. Klager is pas in mei 2011 ervan op de hoogte gebracht dat het dossier was gesloten en vernietigd. Gelet hierop dient de klachttermijn pas aan te vangen in mei 2011, zodat geen sprake is van overschrijding van de klachttermijn.

4 BEOORDELING

4.1 De raad constateert dat de lezingen van klager en verweerder over de inhoud van de bespreking  op 27 maart 2009 uiteenlopen. Klager stelt dat hij tijdens deze bespreking met verweerder afspraken heeft gemaakt over de verdere behandeling van de zaak door verweerder. Klager heeft daarbij naar eigen zeggen aanvullende stukken afgegeven aan verweerder en een visitekaartje van verweerder ontvangen. Pas na het versturen van de hiervoor vermelde aangetekende brief van 18 mei 2011 heeft verweerder klager telefonisch laten weten dat zijn dossier inmiddels was gesloten en vernietigd, aldus klager.

4.2 Verweerder daarentegen stelt dat hij klager reeds tijdens de bespreking van 27 maart 2009 heeft medegedeeld dat hij het dossier had gesloten en dat het dossier hoogstwaarschijnlijk was vernietigd. Na die bespreking heeft verweerder nogmaals gecontroleerd of het dossier daadwerkelijk was vernietigd. Verweerder heeft klager vervolgens telefonisch laten weten dat het dossier inderdaad was vernietigd. Verweerder stelt dat hij het dossier inmiddels heeft vernietigd wegens het verstrijken van de voorgeschreven bewaartermijn. Verweerder denkt dat hij het dossier heeft gesloten, omdat hij geen contact meer met klager kon krijgen. Doordat verweerder niet langer over het dossier beschikt, kan hij niet nagaan wat de werkelijke reden van sluiting van het dossier is geweest, aldus verweerder.

4.3 Ten aanzien van de vraag of de voorzitter klager op terechte gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht vanwege te late indiening daarvan, geldt het volgende. Voorop gesteld wordt dat in verband daarmee twee belangen tegen elkaar dienen te worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange termijn nog bij de deken en de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald.

4.4 Klager meent dat de klachttermijn eerst dient aan te vangen op het moment dat hij ervan op de hoogte werd gebracht dat het dossier – tegen alle eerdere signalen in – was gesloten en vernietigd, hetgeen hem pas ná 18 mei 2011 door verweerder is medegedeeld. De raad acht het aannemelijk dat klager niet pas ná 18 mei 2011, maar veel eerder op de hoogte is geraakt, dan wel had moeten zijn geraakt van het feit dat het dossier door verweerder was gesloten. De raad acht het niet aannemelijk dat een cliënt bijna tien jaar niets van zijn advocaat verneemt, terwijl deze cliënt nog in de veronderstelling zou zijn dat werkzaamheden in het dossier worden verricht. Gezien de feitelijke gang van zaken zoals hier weergegeven, moet het klager enige tijd na november 2001 duidelijk zijn geweest dat het dossier door verweerder was gesloten, althans dat verweerder hierin geen werkzaamheden meer verrichtte. Naar het oordeel van de raad is de klachttermijn derhalve enige tijd na november 2001 – en in ieder geval geruime tijd vóór 2011 – aangevangen.

4.5 De raad stelt vast dat klager eerst in mei 2011 heeft geklaagd over het handelen, dan wel nalaten van verweerder. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat klager te veel tijd heeft laten verstrijken alvorens onderhavige klacht in te dienen. Klager geeft geen reden, althans geen steekhoudende, die klagen eerst na een zo lange tijd rechtvaardigt. Na een zo lange periode hoefde verweerder er geen rekening meer mee te houden dat zijn handelen tuchtrechtelijk ter discussie werd gesteld. Het feit dat op 27 maart 2009 een bespreking heeft plaatsgevonden, doet hieraan niet af. Immers, naar het oordeel van de raad was reeds op dat moment de klachttermijn verstreken. Het verzet richt zich niet tegen de – naar het oordeel van de raad overigens juiste – beslissing op klachtonderdeel b), te weten het niet tijdig reageren op de aangetekende brief van klager van 18 mei 2011, zodat op dit punt niet behoeft te worden beslist. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter voor het overige geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet van klager ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.B. de Regt, M.W. Schüller en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 17 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager, p/a mr. O.

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam   

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.