ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2589 Raad van Discipline Amsterdam 11-250H

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2589
Datum uitspraak: 04-04-2012
Datum publicatie: 10-04-2012
Zaaknummer(s): 11-250H
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft beschuldigingen aan het adres van een rechtsbijstandsverzekeraar in de publiciteit gebracht. De klacht van de verzekeraar hierover is gegrond, omdat verweerder dit heeft gedaan op een voor de verzekeraar onnodig beschadigende wijze. Klachten over strijd met gedragsregels 28 en 29 ongegrond. Berisping.

Beslissing van 4 april 2012

in de zaak 11-250H

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 27 juli 2011 met kenmerk td/md/242, door de raad ontvangen op 28 juli 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 januari 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 tot en met 24 in de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- een brief van mr. W.A.M. Rupert van 20 januari 2012 aan de raad, met bijlage.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is een rechtsbijstandsverzekeraar. In juni 2009 heeft klaagster een eerdere klacht tegen verweerder ingediend. Klaagster verweet verweerder toen zich onnodig grievend over haar te hebben uitgelaten in de publiciteit. Verweerder had toen – kort gezegd – geschreven in het Assurantie Magazine (hierna te noemen: AM) dat klaagster in strijd met een rechterlijke uitspraak de privacy van verzekerden schond door zonder hun uitdrukkelijke toestemming informatie over de zaken waarin zij rechtsbijstand ontvingen door te spelen aan de assurantietussenpersoon. Nadat verweerder bij brief van 8 oktober 2009 aan klaagster zijn verontschuldigingen had aangeboden over zijn optreden en had geschreven dat hij voor zichzelf geen initiërende of actieve rol meer weggelegd zag in het verdere debat, heeft klaagster deze klacht ingetrokken.

2.2 Verweerder heeft op 28 november 2010 in reactie op een redactioneel artikel op de website van AM geschreven dat het Verbond van Verzekeraars de vrije advocatenkeuze niet respecteert en de geheimhouding van vertrouwelijke dossiergegevens van juridische bijstand aan verzekerden schendt. Hij heeft daarbij ook zijn artikel in het AM van juni 2009 aangehaald en heeft daaraan toegevoegd dat “[klaagster] zich nog steeds niets van deze uitspraak aantrekt”. Verweerder heeft daarbij melding gemaakt van zijn hoedanigheid van advocaat.

2.3 Klaagster heeft bij brief van 30 november 2010 verweerder bericht zijn handelen – mede in het licht van de eerdere toezegging zich niet meer in het debat over de privacy te mengen – klachtwaardig te vinden en heeft verweerder verzocht zijn gedrag in overeenstemming te brengen met het gedrag dat van een advocaat mag worden verwacht.

2.4 Bij brief van 1 december 2010 heeft verweerder – op het briefpapier van zijn kantoor – klaagster geantwoord dat hij weliswaar eerder had geschreven dat hij geen initiërende of actieve rol in het debat meer voor zichzelf zag weggelegd, maar dat hij zich aan deze toezegging niet gebonden voelt nu hem sinds medio september 2010 duidelijk is geworden dat de handelwijze van klaagster – en andere verzekeraars – ten aanzien van de vrije advocaatkeuze onrechtmatig is.

2.5 Bij brief van 3 december 2010 heeft verweerder aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie van bedrog, valsheid in geschrifte, oneerlijke mededinging en deelname aan een criminele organisatie door Nederlandse rechtsbijstands-verzekeraars, waaronder klaagster, en het Verbond van Verzekeraars. Deze aangifte heeft klaagster vervolgens in de publiciteit gebracht door deze ter hand te stellen aan AM, die daaraan een artikel heeft gewijd en de aangifte middels een weblink heeft opengesteld voor bezoekers van haar website.

2.6 Bij brief van 12 januari 2011 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) het gedrag van verweerder het vertrouwen in de advocatuur of in de eigen beroepsuitoefening heeft geschaad;

b) niet duidelijk is voor wie verweerder optreedt, wat in strijd is met gedragsregel 29;

c) verweerder feitelijke gegevens heeft verstrekt, waarvan hij weet, althans behoort te weten dat die onjuist zijn;

d) verweerder zich in zijn persberichten en communicatie onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten.

3.2 Klaagster stelt ter toelichting op klachtonderdeel b dat verweerder weliswaar handelt als advocaat, maar onduidelijk is of hij optreedt namens een cliënt, namens het advocatenkantoor waar hij werkzaam is of namens zichzelf. Voorts heeft klaagster gesteld dat het gedrag van verweerder heeft geleid tot schade aan haar imago en haar bedrijfsvoering.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt dat het hem als advocaat betaamt zorg te dragen voor een rechtmatige werkomgeving en voor de rechtsorde en betwist dat zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur of zijn beroepsuitoefening heeft geschaad. Voorts stelt verweerder dat er geen sprake kan zijn van onduidelijkheid voor wie hij optreedt. Het zou klaagster genoegzaam bekend zijn dat hij namens zichzelf en zijn kantoor heeft gesproken. Tot slot betwist verweerder dat hij feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij weet dat deze onjuist zijn en stelt hij dat de gekozen (volgens verweerder wellicht grievende) bewoordingen nodig waren gezien de noodzaak de geconstateerde misstanden onder ruime maatschappelijke aandacht te brengen.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a, c en d)

5.1 De klachtonderdelen a, c en d lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Deze onderdelen betreffen de beschuldigingen aan het adres van klaagster die verweerder in de publiciteit heeft gebracht met zijn onder 2.2 vermelde reactie en met de onder 2.5 vermelde, openbaar gemaakte, aangifte. Klaagster stelt dat de beschuldigingen onjuist en onnodig grievend zijn.

5.2 De raad overweegt dat het een advocaat in beginsel vrij staat eventuele misstanden aan de kaak te stellen, ook in het openbare debat. Aan een advocaat komt ook de door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde vrijheid van meningsuiting toe. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd. Deze vrijheid vindt haar begrenzing onder meer in de plicht van de advocaat zich te onthouden van feitelijke stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijze kan kennen en in het verbod om zich onnodig grievend uit te laten over een derde. Deze begrenzing ligt mede besloten in de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven norm dat de bijzondere aard van het juridisch beroep van advocaat meebrengt dat het optreden in het openbaar discreet, eerlijk en waardig dient te zijn (EHRM 30 november 2006, NJ 2007/368, Veraart).

5.3 De raad overweegt voorts dat wanneer een advocaat overgaat tot het publiekelijk uiten van een beschuldiging aan het adres van een rechtsbijstands-verzekeraar onder vermelding van zijn hoedanigheid van advocaat, hij zich dient te realiseren dat er door de publieke opinie een zekere waarde aan zijn uitlatingen zal worden gehecht. Het publiek zal de uitlating als van een deskundige afkomstig opvatten. Verweerder kon de beschuldigingen – die inhouden dat klaagster voor haar geldende juridische regels op het terrein van de vrije advocaatkeuze en de privacy van haar verzekerden schendt – niet zonder meer als juist beschouwen. Over de vraag of klaagster die regels schendt, kan men immers zeer wel anders denken dan verweerder. Dit is ten aanzien van de vrije advocaatkeuze inmiddels ook nog eens bevestigd door het arrest van het Hof Amsterdam van 18 augustus 2011, waarin het hof de zienswijze van klaagster heeft gevolgd. Verweerder volgt op dit punt gewoon een andere uitleg van de relevante juridische regels. Het gaat derhalve om een juridisch verschil van inzicht. Verweerder heeft dit verschil van inzicht op een voor klaagster onnodig beschadigende wijze aan de orde gesteld. Verweerder had zich dienen te realiseren dat hij door het openbaar uiten van de zware beschuldigingen van – onder meer – bedrog, valsheid in geschrifte en deelname aan een criminele organisatie, klaagster mogelijk grote schade zou berokkenen, te meer nu verweerder klaagster in dat verband met naam heeft genoemd. De raad is op grond van een en ander van oordeel dat voornoemd optreden van verweerder onnodig grievend is en een advocaat onwaardig. Klachtonderdeel a en d zijn daarom gegrond.

5.4 Klachtonderdeel c is echter ongegrond. Niet gezegd kan worden dat verweerder in zijn gewraakte openbare uitlatingen feitelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist, althans had behoren te weten dat deze onjuist zijn. Verweerder heeft zijn mening gegeven.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 De raad is van oordeel dat verweerder geen misverstand heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij is opgetreden. Het is evident dat verweerder in zijn reactie van 28 november 2010 op het redactioneel artikel van AM namens zichzelf optrad en niet namens een derde. Verweerder heeft zijn reactie immers ondertekend met zijn naam en functie en niets in de reactie wijst erop dat hij (mede) een of meer derde(n) vertegenwoordigt. In zijn brief van 1 december 2010 en in de aangifte van 3 december 2010 heeft verweerder eveneens geen onduidelijkheid laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij optrad, te weten voor zichzelf. Klaagster heeft ook nog geklaagd over het feit dat verweerder namens zijn kantoor bij brief van 30 november 2010 het netwerkcontract met klaagster heeft opgezegd. Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder daartoe niet bevoegd was. Dit geschilpunt leent zich niet voor een tuchtrechtelijke klacht, omdat niet de hoedanigheid waarin verweerder is opgetreden ter discussie staat (in dit geval: als vertegenwoordiger van zijn kantoor), maar de vraag of hij daartoe bevoegd was. Klaagster zal zich tot het kantoor van verweerder moeten wenden indien zij duidelijkheid wenst over de gebondenheid van het kantoor aan de opzegging. De raad acht dit klachtonderdeel ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad overweegt met betrekking tot de op te leggen maatregel dat verweerder ten opzichte van klaagster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en voorts dat hij op de zitting geen blijk heeft gegeven inzicht te hebben in het onjuiste van zijn handelen, noch hiervoor zijn excuses heeft aangeboden. Tevens overweegt de raad dat verweerder niet eerder een tuchtmaatregel opgelegd heeft gekregen. De raad acht daarom de maatregel van een berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen b en c ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen a en d gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van berisping.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M.A. Le Belle, L.D.H. Hamer, B. Roodveldt en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr.E.F.E. Hoekstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen kan beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl