ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2461 Raad van Discipline Amsterdam 12-010A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2461 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-02-2012 |
Datum publicatie: | 13-02-2012 |
Zaaknummer(s): | 12-010A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Advocaat stuurt second opinion in kader geschillenregeling naar rechtsbijstandverzekeraar tegen de wil van verzekerde, die het met oordeel advocaat niet eens is. Verzekerde klaagt dat haar belang niet behartigd is. In deze positie is advocaat echter niet partijdig, maar moet onafhankelijk oordeel geven. kennelijk ongegrond |
Beslissing van 10 februari 2012
in de zaak 12-010A
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
klaagster,
tegen:
mr.
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 11 januari 2012 met kenmerk 1011-905, door de raad ontvangen op 12 januari 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op voornoemde stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Op 7 april 2011 heeft verweerder schriftelijk zijn oordeel gegeven aan de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster over een tussen haar en de verzekeraar gerezen meningsverschil over de omvang van door klaagster geleden letselschade. De verzekeraar wilde aan de wederpartij een bedrag van €7.500 voorstellen. Klaagster meende dat dit ten minste €10.000 zou moeten zijn. Verweerder komt uiteindelijk in bedoeld advies van 7 april 2011 tot een bedrag van € 6.996,74 voor materiële en immateriële schade en wettelijke rente.
2.2 Een concept van het advies heeft verweerder op 31 maart 2011 toegezonden aan en op 7 april 2011 besproken met klaagster. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder enige wijzigingen in het concept aangebracht, maar in het definitieve advies aan de verzekeraar van 7 april 2011 zijn niet al klaagsters wijzigingsvoorstellen overgenomen.
2.3 Klaagster heeft verweerder op 12 april 2011 gemaild dat zij het niet eens was met onderdelen van het advies en dat zij van tevoren andere verwachtingen had over de inhoud daarvan. Zij had gehoopt op een schadebedrag van ten minste € 10.000.
2.4 Daarop heeft verweerder haar bij brief van 14 april 2011 geschreven dat klaagsters zienswijze, die zij tijdens besprekingen op verweerders kantoor heeft geuit, van belang is geweest, evenals die van de verzekeraar, maar dat verweerder uiteindelijk overeenkomstig de opdracht een onafhankelijk advies heeft uitgebracht. Daarbij wees hij klaagster op artikel 10 van de Geschillenregeling van de verzekeraar, luidende:
“10.1 Als de verzekerde het oneens blijft met het oordeel van [verzekeraar] over de regeling van het geschil waarvoor hij (…) beroep op de verzekering heeft gedaan, dan kan hij de [verzekeraar] schriftelijk verzoeken dit meningsverschil voor te leggen aan een advocaat van zijn keuze.
10.2 [Verzekeraar] legt dan dit meningsverschil (…) voor aan de gekozen advocaat en verzoekt hem zijn oordeel te geven. Desgewenst verwoordt de verzekerde ook zelf nog eens het meningsverschil. Het oordeel van de advocaat is bindend voor [verzekeraar]. (…)
(…)
10.5 Als verzekerde zich niet met het oordeel van de advocaat kan verenigen, kan hij de zaaksbehandeling voor eigen rekening en risico voortzetten. (…)”
2.5 Bij brief van 30 juni 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zijn second opinion onjuist, dat wil zeggen het door hem genoemde schadebedrag van € 7.000 te laag, is en onvoldoende gemotiveerd; verweerder zou eerder tegenover klaagster een hoger bedrag hebben genoemd, om welke reden zij ook voor hem als advocaat voor de second opinion had gekozen;
b) hij enkele besprekingen met klaagster onzorgvuldig en gehaast heeft gevoerd en weigert gespreksnotities aan haar te verstrekken;
c) verweerder zijn advies zonder toestemming van klaagster naar klaagsters rechtsbijstandverzekeraar heeft gestuurd, terwijl hij daarin niet (al) de door haar gewenste wijzigingen had aangebracht.
4. BEOORDELING
4.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) stelt de voorzitter vast dat verweerder met bedoelde brief van 7 april 2011 aan de verzekeraar een oordeel heeft gegeven als bedoeld in het hierboven onder 2.4 aangehaalde artikel 10.2 Geschillenregeling. Hoewel ingevolge de Geschillenregeling door klaagster als advocaat van haar keuze aangewezen, moest verweerder onafhankelijk van de standpunten van klaagster en de verzekeraar een second opinion geven. Verweerder heeft klaagster gelegenheid gegeven haar standpunt toe te lichten; hij was daaraan echter niet gebonden. Doorgaans is een advocaat partijdig en behartigt hij eenzijdig het belang van zijn cliënt; in dit geval trad verweerder dus echter op in een andere rol. Daarover heeft bij klaagster wellicht verwarring bestaan (verweerder “had ik aan mijn zijde, dacht ik”, aldus klaagster). Verweerder handelde echter in overeenstemming met de hem verleende opdracht.
Wat betreft de inhoud van het advies stelt de voorzitter voorop, dat de tuchtrechter deze slechts marginaal kan toetsen. Verweerders oordeel van 7 april 2011 kan die toets doorstaan, aangezien het uitvoerig gemotiveerd en inhoudelijk niet kennelijk onjuist is. Verweerder heeft het advies en de wijze van totstandkoming bovendien nog in een brief van 14 april 2011 aan klaagster toegelicht.
Ten overvloede merkt de voorzitter het volgende op. Klaagster stelt dat verweerder aanvankelijk tegen klaagster gezegd zou hebben dat een schadevergoeding van € 10.000 haalbaar was. Verweerder heeft die stelling gemotiveerd betwist. De voorzitter kan daarom niet vaststellen dat deze juist is. Ook als dat wel zo zou zijn, zou het feit dat verweerder uiteindelijk na grondige bestudering van de zaak tot een ander bedrag komt, echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn.
De conclusie luidt dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.
4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) overweegt de voorzitter als volgt. Klaagster stelt dat verweerder de latere besprekingen met klaagster onzorgvuldig en gehaast heeft gevoerd. Verweerder heeft deze stelling gemotiveerd bestreden, zodat de juistheid van de stelling niet kan worden vastgesteld.
Klaagster beklaagt zich er voorts over dat verweerder haar niet de notulen van de met haar gevoerde besprekingen wil verstrekken. Verweerder kan echter naar het oordeel van de voorzitter niet verplicht worden notulen aan klaagster over te leggen, tenzij hij dit uitdrukkelijk zou hebben toegezegd. Dat laatste is volgens verweerder niet het geval. Klaagster heef het tegendeel niet aangetoond.
Om deze redenen moet ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond worden verklaard.
4.3 Uit hetgeen met betrekking tot klachtonderdeel a) is overwogen, volgt dat ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is. Verweerder had niet de toestemming van klaagster nodig om zijn onafhankelijk oordeel naar klaagsters rechtsbijstandverzekeraar te zenden. Evenmin was hij verplicht daarin (al) de door haar gewenste wijzigingen aan te brengen.
4.4 Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
5. BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 10 februari 2012.
Voorzitter griffier
Deze beslissing is verzonden op 13 februari 2012
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de raad van discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax:020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift, waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.