ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2371 Raad van Discipline Amsterdam 11-156A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2371
Datum uitspraak: 31-01-2012
Datum publicatie: 31-01-2012
Zaaknummer(s): 11-156A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Betreft klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft in een zaak over inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van klaagster een verzoek op de voet van art. 1019e (ex parte bevel) bij de Voorzieningenrechter ingediend alsmede verschillende beslagrekesten ingediend. Voorzieningenrechter heeft de verzoeken toegewezen.  Klacht dat verweerder klager niet voldoende heeft gewaarschuwd voor de risico’s, in het bijzonder het risico van de daadwerkelijke proceskostenveroordeling ex art. 1019h, verbonden aan het verzoeken van een ex parte bevel en het leggen van de verschillende beslagen is gegrond; berisping.

Beslissing van 31 januari 2012

in de zaak 11-156A   

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 mei 2011 met kenmerk GK/YH 1011-519, door de raad ontvangen op 20 mei 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 november 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 

1.3 De raad heeft kennisgenomen van

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad, en

- van de stukken genummerd 1 t/m 14 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de brief van 19 mei 2011 gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klaagster heeft zich in september 2010 tot verweerder gewend. De heer H, bestuurder van klaagster, had kort daarvoor geconstateerd dat namaakversies van door hem ontworpen deurdrangers in de schappen van twee grote doe-het-zelf winkelketens lagen. Tot begin 2010 had klaagster de door de heer H ontworpen deurdrangers aan deze doe-het-zelf winkelketens geleverd. De winkelketens hadden begin juni 2010 aan klaagster laten weten geen deurdrangers meer van haar te zullen betrekken, de winkelketens betrokken de deurdrangers vanaf dat moment van Mejawa BV.

2.2 Verweerder heeft op 15 september 2010 aan klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin hij onder meer het volgende heeft bevestigd:

“Aanpak

3. We bespraken de verschillende manieren van aanpak in deze zaak en de corresponderende kosten en geschatte tijdsduur:

a. Sommatie (Mejawa en/of Intergamma)

b. Sommatie en ex parte bevel (procedure volgt)

c. Sommatie en kort geding.

4.Je hebt duidelijk aangegeven dat je kiest voor een sommatie aan Mejawa. De kosten afweging speelt hier een rol en je mogelijke relatie met Mejawa later in de tijd. We spraken af dat je zelf een kopie van de sommatiebrief aan Mejawa zal zenden aan je contactpersoon bij Intergamma. Indien dit niet leidt tot een oplossing sta je open voor een ex parte bevel dan wel een kort geding procedure.

  Doel

   5. Het doel van de sommatie is:

a. dat Mejawa aangeeft wie haar producent is;

b. dat Mejawa inzicht geeft in de door haar verkochte aantallen plagiaat deurdrangers;

    c. dat Mejawa aangeeft aan wie ze levert;

    d. dat de verkoop van de inbreukmakende deurdrangers wordt

    gestaakt;

    e. dat de marges worden afgedragen aan [klaagster];

    f. dat Mejawa inkoopt bij [klaagster].

  Kosten

   (…)

10. Zoals besproken is het in intellectuele eigendomszaken mogelijk om alle kosten die in en buiten rechte zijn gemaakt terug te vorderen (art. 1019h Burgerlijke Rechtsvordering). De kanttekening hierbij zijn de door de rechtbank ontwikkelde indicatietarieven.”

2.3 Verweerder heeft op 17 september 2010 namens klaagster aan Mejawa een sommatie gestuurd. In deze brief heeft verweerder o.m. geschreven:

“(…)

17. Namens cliënte sommeer ik u binnen 5 werkdagen na dagtekening van deze brief de verkoop en productie van genoemde inbreukmakende deurdrangers te (doen) staken.

18. Namens cliënte sommeer ik u binnen 5 werkdagen na dagtekening van deze brief de volgende gegevens aan mijn kantoor te zenden.

a. de naam van uw producent(-en) en/of toeleverancier(s) van de geplagieerde deurveren;

b. kopieën van alle inkoopcontracten en inkooporders, afgetekend voor kopie conform door een namens uw onderneming ondertekeningsbevoegde;

c. inzicht in de door u verkochte aantallen plagiaat deurdrangers;

d. kopieën van alle verkoopcontracten en verkooporders, afgetekend voor kopie conform door een namens uw onderneming ondertekeningsbevoegde;

e. uw afnemers;

f. inzicht in de marges die u maakt op de inbreukmakende deurdrangers.

g. kopieën van uw brieven aan al uw afnemers waarin u op uw kosten en risico al uw geplagieerde producten terugroept uit de winkels en daarmee corresponderende magazijnen (recall) en vervolgens voor vernietiging aanbiedt aan mij zodat de door mij hierbij aangewezen deurwaarder [naam en adres deurwaarder]. Deze openbaar ambtenaar zal de vernietiging in een proces verbaal opnemen en mij en u hiervan een afschrift zenden.

19. Namens cliënte sommeer ik u binnen 5 werkdagen na dagtekening van deze brief over te maken op de derdenrekening van [kantoor verweerder] (banknaam en rekeningnummer):

a. een voorlopige winstafdracht aan uw zijde en die van [doe-het-zelf winkelketens] c.q. winstderving aan de zijde van cliënte van EUR 7.500,-;

b. advocaatkosten ex art. 1019h thans begroot op EUR 1.500,- ex btw.”

2.4 Per e-mail van 21 september 2010 heeft de door Mejawa ingeschakelde raadsman, mr. L, gereageerd op de door verweerder namens klaagster aan Mejawa verzonden sommatie. In deze e-mail heeft mr. L o.m. geschreven:

“In dit stadium merk ik alvast op dat de bereidheid van uw cliënte om in de toekomst deurveren aan Mejawa te leveren wat Mejawa betreft moeilijk zal kunnen worden gecombineerd met het vasthouden van uw cliënte aan haar sommaties. Verder laat cliënte mij weten dat haar totale brutomarge op de betreffende producten tot nu toe slechts ongeveer EUR 1.000 zou bedragen, wat misschien voor uw cliënte een relevante omstandigheid is in het kader van haar afweging om deze zaak voort te zetten.”

2.5 Nadat verweerder klaagster daartoe een concept had voorgelegd, heeft verweerder mr. L. per e-mail op 22 september 2010 een reactie gestuurd. Daarin heeft verweerder o.m. geschreven:

“Cliënte ziet niet in waarom samenwerken in de toekomst niet mogelijk is naast de overige sommaties. Het plagiaat is evident en door uw cliënte ook al ‘dom’ van Mejawa genoemd en in feite al erkend. De vorderingen zoals gesteld komen mij in zo een geval niet onredelijk voor. Het gaat in deze zaak om meer dan hetgeen u stelt.

Graag ontvang ik uw inhoudelijke reactie en ik vorder dat uw cliënte volledig en binnen de gegeven termijn algeheel aan de sommatie voldoet. Tijd om te onderhandelen is er eerder in de tijd geweest, zodat het nu snel hom of kuit is.”

2.6 Mr. L heeft namens Mejawa op 23 september 2010 per e-mail geantwoord. In deze e-mail is te lezen:

“(…) is cliënte bereid de betreffende producten uit de schappen van [doe-het-zelfwinkelketens] te laten verwijderen en de voorraad te vernietigen.

Voor wat betreft de financiële kant van de zaak treft u bijgaand een overzicht afkomstig van Herag (de verdeler van [doe-het-zelfwinkelketens]) met daarin het aantal verkochte producten en een overzicht afkomstig van cliënte met daarin haar winst. (…) Cliënte is bereid uw cliënte tegen finale kwijting het in bijgaande overzicht genoemde bedrag van EUR 855,64 aan winst af te dragen, te vermeerderen met de door u gemaakte redelijke kosten in verband met uw sommatiebrief. (…) Ik zal als onderdeel van de regeling tussen partijen aan Herag vragen te bevestigen het moment waarop de producten uit de winkels van [doe-het-zelfwinkelketens] zijn weggehaald. Daarmee zou de zaak moeten zijn afgewikkeld.

2.7 Op 28 september 2010 heeft verweerder zich namens klaagster tot de Voorzieningenrechter gewend met een tegen Majawa en tegen Herag gericht ex parte verzoek (verzoek ex art. 1019e Rv). Verweerder heeft o.m. in dit verzoekschrift geschreven:

“Na sommatie (…) d.d. 17 september 2010 heeft Gerekwestreerde vijf dagen later des gevorderd hieraan geen adequaat gehoor gegeven.”

2.8 Bij beschikking van 29 september 2010 heeft de voorzieningenrechter het door verweerder namens klaagster ingediende verzoek ingewilligd en het ex parte bevel toegestaan. Verweerder heeft dit bevel op 29 september 2010 aan Mejawa laten betekenen. Verweerder heeft het ex parte bevel ook aan Herag laten betekenen.

2.9 Verweerder heeft op 1 oktober 2010 verlof van de voorzieningenrechter gekregen om ten laste van Mejawa o.m. bewijsbeschermende maatregelen en (conservatoir, informatie en verhaals)beslagen te mogen leggen. Verweerder heeft deze beslagen namens klaagster op 7 oktober 2010 ten laste van Mejawa gelegd.

2.10 Verweerder heeft Mejawa per e-mail van 1 oktober 2010 bericht dat Mejawa volgens hem niet voldeed aan het ex parte bevel en haar gesommeerd de verbeurde dwangsommen te betalen en alsnog aan de sommatie van 17 september 2010 te voldoen.

2.11 Verweerder heeft op 12 oktober 2010 verlof van de voorzieningenrechter gekregen om ten laste van Herag o.m. bewijsbeschermende maatregelen en (conservatoir, informatie en verhaals)beslagen te mogen leggen. Tussen klaagster en Herag is een depotovereenkomst gesloten.

2.12 Verweerder heeft namens klaagster bij dagvaarding van 12 oktober 2010 een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen Mejawa en Herag BV. Deze procedure diende voor het eerst op 3 november 2010.

2.13 Mr. S, die mr. L als advocaat van Mejawa was opgevolgd, heeft in kort geding tegen klaagster opheffing van het ex parte bevel en de beslagen gevorderd. Bij vonnis van 12 november 2010 heeft de Voorzieningenrechter het ex parte bevel van 29 september 2010 ingetrokken, de namens klaagster onder Mejawa gelegde beslagen opgeheven, klaagster verboden ten laste van Mejawa beslag te leggen terzake enige vordering verband houdend met het geschil over de deurdrangers, op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van EUR 25.000 en klaagster veroordeeld in de proceskosten van Mejawa begroot op EUR 1.152,89.

2.14 Op 12 november 2010 heeft verweerder het kort geding vonnis aan klaagster toegestuurd met een toelichting en het advies hoger beroep in te stellen tegen het vonnis onder vermelding van de laatste dag van de appeltermijn.

2.15 Klaagster heeft na kennisneming van het kort geding vonnis verweerder bericht dat zij de tegen Herag en Mejawa ondernomen stappen zo snel mogelijk wil terugdraaien, dat zij geen hoger beroep wil instellen tegen het kort gedingvonnis en dat zij de bodemprocedure tegen Herag en Mejawa wil intrekken. Verweerder heeft klaagster afgeraden de procedures in te trekken en gewezen op de medewerking van Mejawa die nodig is voor het intrekken van de bodemprocedure.

2.16 Op 17 november 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder, zijn kantoorgenote en de heer H en zijn adviseur over het kort gedingvonnis.

2.17 In een e-mail van 17 november 2010 aan verweerder heeft klaagster hem verzocht mr. S te berichten dat klaagster de bodemprocedure tegen Herag en Mejawa intrekt en de tussen Herag en klaagster gesloten depotovereenkomst zal beëindigen. Verweerder heeft deze e-mail op 18 november 2010 aan mr. S verzonden.

2.18 Mr. S heeft per e-mail van 19 november 2010 verweerder bericht dat Mejawa, Herag en Intergamma alleen bereid zijn het geschil met klaagster te beëindigen en in te stemmen met intrekking van de bodemprocedure als klaagster (i) uitdrukkelijk afstand doet van haar vermeende vorderingrechten terzake de deurveren op Mejawa, Herag en Intergamma, hen volledige en finale kwijting verleent en de gelegde beslagen direct opheft en (ii) EUR 25.000 voldoet als tegemoetkoming in de kosten en schade die Mejawa, Herag en Intergamma door het geschil hebben geleden en lijden.

2.19 Op verzoek van klaagster heeft verweerder mr. S op 22 november 2010 bericht zijn voorstel af te wijzen en geen tegenvoorstel te doen.

2.20 Mejawa heeft op 29 november 2010 hoger beroep ingesteld tegen het kort geding vonnis van 12 november 2010. Mejawa heeft het hoger beroep beperkt tot de proceskostenveroordeling. Mejawa heeft veroordeling van klaagster gevorderd tot betaling van EUR 17.950,39 terzake de proceskosten in eerste aanleg en EUR 1.700 terzake de proceskosten in hoger beroep. Klaagster heeft in dit hoger beroep verstek laten gaan.

2.21 Bij brief van 15 december 2010 heeft mr. Van O, de nieuwe raadsman van klaagster, verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die klaagster lijdt als gevolg van het handelen van verweerder.

2.22 Het hof heeft bij arrest van 22 februari 2011 het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de proceskosten van Mejawa Holding begroot op EUR 6.000 voor salaris advocaat, op EUR 263 voor vast recht en op EUR 73,89 voor explootkosten. Klaagster is tevens veroordeeld in de kosten van het hoger beroep begroot op EUR 894 voor salaris advocaat, EUR 640 voor vast recht en EUR 73,89 voor explootkosten.

2.23 Op 5 oktober 2011 is de bodemprocedure doorgehaald.

2.24 Bij brief met bijlagen van 24 februari 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.4 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de risico’s voor klaagster verbonden aan de door verweerder namens klaagster gevorderde ex parte bevelen en de door verweerder namens klaagster gelegde beslagen;

b) de Voorzieningenrechter in zijn verzoekschrift tot verkrijging van de ex parte bevelen niet juist heeft geïnformeerd.

4 BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID

4.4 Tijdens het onderzoek naar de klacht door de deken en tijdens de behandeling ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat (a) klaagster zich tot de Geschillencommissie Advocatuur (bij welke geschillencommissie het kantoor van verweerder is aangesloten) kan wenden en (b) klaagster in haar brief van 11 april 2011 aan de deken heeft geschreven:

“Ik vraag uw raad geen uitspraak te doen in het geschil met [verweerder].”

4.2 De raad acht klaagster wel ontvankelijk in haar klacht. De raad overweegt daartoe als volgt.

4.3 Ingevolge artikel 4 van het reglement van de Geschillencommissie (per 1 juni 2003) heeft de Geschillencommissie tot taak geschillen tussen de cliënt en de advocaat te beslechten, voorzover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van een door de cliënt aan de advocaat gegeven opdracht. Klachten uitsluitend van tuchtrechtelijke aard of schadevergoedingsvorderingen die EUR 10.000 overstijgen, kunnen niet door de Geschillencommissie in behandeling worden genomen. Ingevolge artikel 46 Advocatenwet zijn advocaten aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Wat er ook zij van de maatstaven waaraan de Geschillencommissie en de raad het handelen van verweerder dienen te toetsen, de omstandigheid dat de Geschillencommissie bevoegd zou zijn de handelwijze van verweerder te toetsen, kan niet afdoen aan de wettelijke taak van de raad en de ontvankelijkheid van conform de wettelijke eisen bij hem ingediende klachten. De mogelijkheid voor klaagster zich tot de Geschillencommissie Advocatuur te wenden sluit het indienen van een klacht bij de deken op grond van art. 46c Advocatenwet dan ook niet uit.

4.4 De hierboven onder 4.1 door verweerder geciteerde zinsnede staat daarbij niet op zichzelf. Klaagster heeft in haar brief van 11 april 2011 o.m. het volgende geschreven:

“Ik betreur het dat er onduidelijkheid is gerezen over de aard van mijn klacht.

Er lopen wat mij betreft twee dingen parallel:

1. Mijn klacht bij uw raad over het functioneren van [verweerder] als advocaat;

2. Mijn schadeclaim bij [verweerder]. Hiervoor bereid ik samen met mijn advocaat een gerechtelijke procedure voor.

Ad. 1 Mijn klacht bij uw raad

Ik vraag uw raad geen uitspraak te doen in het geschil met [verweerder]. Ik hoop met mijn klacht te bereiken dat u corrigerend tegen hem optreedt. In het belang van toekomstige cliënten en toekomstige tegenpartijen van [verweerder].

De raad acht klaagster ontvankelijk in haar klacht nu zij de deken verzoekt corrigerend tegen verweerder op te treden.

5 BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ad klachtonderdeel a)

5.1 De raad acht het eerste klachtonderdeel, inhoudend dat verweerder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de risico’s verbonden aan de door verweerder ten behoeve van klaagster getroffen rechtsmaatregelen, gegrond. De raad hecht eraan in het algemeen op te merken dat als een advocaat kiest voor het treffen van ingrijpende rechtsmaatregelen, die met grote waarschijnlijkheid ook een ingrijpende reactie van de wederpartij kunnen uitlokken, hij te meer gehouden is zijn cliënt schriftelijk en in niet mis te verstane bewoordingen te wijzen op de aan het treffen van die rechtsmaatregelen verbonden risico’s. Gelet op de verstrekkende gevolgen van de ex parte bevelen en de gelegde beslagen voor de wederpartijen van klaagster en de te verwachten reacties van hun kant, alsmede het in zaken betreffende intellectuele eigendomsrechten specifieke proceskostenregime dat bij ongelijk een proceskostenveroordeling in de daadwerkelijk gemaakte kosten van de wederpartij inhoudt, had verweerder in dit geval klaagster expliciet en schriftelijk moeten informeren over de risico’s die de door hem getroffen rechtsmaatregelen voor klaagster inhielden. Verweerder kon dan ook niet volstaan met de algemene opmerking over de kosten zoals hierboven onder 2.2 weergegeven.

5.2 De plicht klaagster volledig en schriftelijk te informeren over de aan de rechtsmaatregelen verbonden risico’s in het geval niet klaagster maar haar wederpartij(en) in het gelijk werd(en) gesteld, was des te meer voor verweerder aanwezig nu klaagster aan verweerder bij aanvang duidelijk had gemaakt dat zij de kosten van de door verweerder te treffen maatregelen niet wilde laten oplopen, de schade die klaagster door het plagiaat had geleden beperkt was en klaagster de relatie met Mejawa en Intergamma wilde herstellen.

5.3 Klachtonderdeel a is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 De raad oordeelt het tweede klachtonderdeel, inhoudend dat verweerder de Voorzieningenrechter in het ex parte verzoekschrift onjuist heeft geïnformeerd, ongegrond.

5.5 Een advocaat komt een grote mate van vrijheid toe de belangen van zijn client te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. De advocaat heeft bij de behandeling van een zaak de leiding en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient hij te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn client duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen eerste sprake wanneer de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of onjuist adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

5.6 De raad kan uit de hem ter beschikking staande stukken uit het dossier niet tot het oordeel komen dat verweerder de Voorzieningenrechter onjuist heeft voorgelicht over de tussen hem en de advocaat van Mejawa gevoerde onderhandelingen. Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is ook overigens niet komen vast te staan dat verweerder kennelijk onjuist heeft opgetreden of klaagster kennelijk onjuist heeft geadviseerd.

5.7 Klachtonderdeel b is niet gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad is van oordeel dat de maatregel van een berisping passend en geboden is. Verweerder heeft de belangen van klaagster door tijdens de schikkingsonderhandelingen waarin het aanbod van de wederpartij tot een recall op tafel lag, de ex parte bevelen te verzoeken, te betekenen en aanspraak te maken op verbeurde dwangsommen, alsmede de beslagen te leggen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan, mede in het licht van het relatief beperkte belang van de zaak, ernstig veronachtzaamd. Verweerder heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over de risico’s verbonden aan de door hem ondernomen stappen. Tijdens de zitting heeft verweerder geen blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen. Voor de raad is ook dat een omstandigheid die meeweegt in het opleggen van de maatregel van een berisping.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond

- legt aan verweerder de maatregel op van een berisping.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. L.D.H. Hamer, mr. J.M. van de Laar, mr. A.G. van Marwijk Kooy en mr. S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 31 januari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Voor wat betreft het ongegrond verklaarde klachtonderdeel kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl