ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2286 Raad van Discipline Amsterdam 11-210A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2286
Datum uitspraak: 21-12-2011
Datum publicatie: 22-12-2011
Zaaknummer(s): 11-210A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat inhoudende dat deze, zonder toestemming van klager, een koopoptie heeft ingeroepen en de daardoor ontstane koopovereenkomst ook weer heeft ontbonden, dat verweerder klager onder druk heeft gezet onjuiste mededelingen aan de rechter te doen en dat verweerder onvoldoende heeft gecommuniceerd. Ontbreken van toestemming niet komen vast te staan. Gegeven het vooropgezette plan om zo spoedig mogelijk de ontbinding van de koopovereenkomst in te roepen en vervolgens een conservatoir beslag te leggen tot zekerheid voor de vordering tot vergoeding van de geleden schade, de tijdsdruk en de uiterst geringe kans dat klager het pand zou moeten afnemen, was het achterwege laten van een schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Enig nadeel voor klager is niet aannemelijk geworden. Verweerder heeft klager voorbereid op de zitting; van het uitoefenen van druk door verweerder is niet gebleken. Verweerder was niet gehouden zijn pleitnota vooraf aan klager voor te leggen, vooral omdat niet is gebleken dat daarin nieuwe stellingen naar voren zijn gebracht. Voor het overige staat vast dat verweerder concepten aan klager heeft voorgelegd en dat daarin verwijzingen naar producties waren opgenomen. Alle klachtonderdelen ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 december 2011

in de zaak 11-210A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 29 juni 2011, bij de raad binnengekomen op 1 juli 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 25 oktober 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken 1 t/m 41 op de bij die brief gevoegde inventarislijst, alsmede van de brieven van de griffier van de raad aan partijen van 7 juli 2011 en de brief van verweerder aan de raad van 5 oktober 2011 met bijlagen.

De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

a) voorafgaand aan het kort geding de koopoptie heeft ingeroepen en de daardoor ontstane koopovereenkomst ook voorafgaand aan het kort geding weer heeft ontbonden, terwijl hij noch over het een noch over het ander voorafgaand overleg met klager heeft gehad, laat staan dat klager daarmee heeft ingestemd; alsmede dat klager eerst direct voor de aanvang van het kort geding daarover is geïnformeerd; en dat verweerder de in hoger beroep uitgebrachte dagvaarding op onjuiste gronden heeft gebaseerd;

b) klager onder druk heeft gezet doordat hij klager heeft gevraagd om bij de rechter te verklaren, indien de rechter daarnaar zou vragen, dat er voldoende geld was om het pand te kopen, terwijl verweerder wist dat dit niet waar was;

c) klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop de zaak zou kunnen worden opgelost en dat overleg zeer laat was gepland, dat de pleitnota in hoger beroep niet voorafgaand aan de zitting aan klager is voorgelegd en dat in kort geding geen eis in reconventie is ingesteld.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm, zoals neergelegd in artikel 46 Advocatenwet, overschreden.

De feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager heeft in september 2007 met de eigenaar van een pand mondelinge overeenstemming bereikt over het gebruik van dat pand door klager. Klager stelde dat aan het gebruik een huurovereenkomst ten grondslag lag en dat hij een koopoptie op het pand voor een vaste prijs had bedongen. De eigenaar stelde zich op het standpunt dat het pand in gebruik was gegeven vooruitlopend op een reeds overeengekomen koop. De eigenaar heeft bij brief van 1 februari 2008 de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen en bij dagvaarding van 8 februari 2008 de ontruiming in kort geding gevorderd.

3.3 Klager had het pand inmiddels voor een aanzienlijk bedrag verbouwd en heeft zich medio januari 2008 tot verweerder gewend. Klager heeft vervolgens, onder meer, aan verweerder gevraagd beslag te leggen op het pand. Verweerder heeft per brief van maandag 4 februari 2008 een beroep gedaan op de koopoptie tegenover de eigenaar van het pand. Verweerder heeft tevens op 4 februari 2008 verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag tot levering op het pand.

3.4 Verweerder heeft per brief van 18 februari 2008 tegenover de eigenaar van het pand de ontbinding ingeroepen van de koopovereenkomst die door het inroepen van de koopoptie volgens hem was ontstaan.

3.5 Op 26 februari 2008 heeft het kort geding plaatsgevonden. Bij vonnis van 6 maart 2008 is klager veroordeeld het pand te ontruimen. Daarna heeft verweerder per e-mail van 18 maart 2008 aan klager geschreven dat aanvullend beslag moest worden gelegd “en wel tot schadevergoeding ipv levering”. Daarop heeft verweerder per e-mail van dezelfde datum geantwoord met “kun je niet een extra 100.000 beslag leggen op toekomstig verlies (…) dat is 225000 extra naast de verbouwing dus zal maar rond de 300.000 beslag leggen hoor”.

3.6 Verweerder is van het vonnis in kort geding in hoger beroep gegaan bij het hof Amsterdam. De dagvaarding met daarin de grieven is in concept aan klager voorgelegd. Op 25 juli 2008 heeft pleidooi plaatsgevonden. Verweerder heeft zijn pleitnotities niet voorafgaand aan het pleidooi aan klager voorgelegd.

Beoordeling van de klacht

Onderdeel a)

4.1 In reactie op klachtonderdeel a) heeft verweerder bij de deken naar voren gebracht dat hij klager een kopie van zijn brieven aan de wederpartij van 4 en 18 februari 2008 heeft verstrekt, te weten per gelijke post (p. 23 dossier). Naar aanleiding van een verzoek van de raad om de desbetreffende correspondentie in het geding te brengen, heeft verweerder naast deze brieven aan de wederpartij ook brieven aan klager van 5 en 18 februari 2008 overgelegd, waarin staat dat de genoemde brieven aan de wederpartij zijn bijgesloten. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij de brief van 18 februari 2008 tegelijk met het eerste beslagrekest van 4 februari 2008 aan klager in persoon heeft overhandigd op 18 februari 2008. Verder heeft verweerder ter zitting hieraan nog toegevoegd dat hij voorafgaand aan het inroepen van de koopoptie op 2 of 3 februari telefonisch aan klager heeft medegedeeld dat hij alleen beslag kon leggen na het uitoefenen van de koopoptie en dat klager daar toen op heeft geantwoord dat “hij maar moest doen wat hij moest doen”, zolang er maar beslag kon worden gelegd op het pand.

4.2 Klager heeft erkend dat hij verweerder heeft gevraagd beslag op het pand te leggen en dat daarover overleg is geweest. Klager weet echter niet meer wat er in dat overleg is besproken. Wel betwist hij de lezing van verweerder op dat punt. Hij stelt verder de in het vorige nummer genoemde brieven van verweerder eerst in deze klachtprocedure te hebben gezien.

4.3 De raad kan in dit feitelijke dispuut niet vaststellen wie het gelijk aan zijn zijde heeft. Dat betekent dat de feiten waarop dit onderdeel berust niet zijn komen vast te staan: de raad kan niet vaststellen dat verweerder zonder voorafgaande toestemming van klager op 4 februari 2008 de koopoptie heeft ingeroepen en, twee weken later, de ontbinding van de daardoor (mogelijk) ontstane koopovereenkomst; en al evenmin dat verweerder klager daarover achteraf niet juist en tijdig zou hebben geïnformeerd. In zoverre is klachtonderdeel a) derhalve ongegrond.

4.4 Wel is komen vast te staan dat verweerder de uitkomst van het door hem gestelde voorafgaande overleg met klager over het inroepen van de koopoptie niet schriftelijk heeft vastgelegd voordat hij de koopoptie daadwerkelijk heeft ingeroepen. In beginsel zal een advocaat een met zijn cliënt mondeling gemaakte afspraak om een koopoptie op een pand in te roepen – in verband met het daaraan voor de cliënt verbonden grote belang – schriftelijk aan zijn cliënt dienen te bevestigen. De jegens een cliënt in acht te nemen zorg brengt zulks in beginsel mee. In dit geval is echter naar het oordeel van de raad sprake van bijzondere omstandigheden die – in onderling verband bezien – maken dat het achterwege laten van een schriftelijke vastlegging van de uitkomst van het overleg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

4.5 In dat kader overweegt de raad dat klager, zoals ter zitting door hem bevestigd, aan verweerder heeft gevraagd beslag te leggen op het pand omdat hij zijn investeringen veilig wilde stellen. Er is vervolgens contact geweest tussen klager en verweerder over het leggen van beslag. Aan verweerder moet worden toegegeven dat niet kan worden ingezien voor welke vordering dat beslag gelegd had kunnen worden als niet eerst de koopoptie zou worden ingeroepen. Als gesteld en niet bestreden moet de raad er voorts van uitgaan dat het inroepen van de koopoptie, indien snel gevolgd door een ingebrekestelling en een ontbinding, weinig risico zou opleveren voor klager, omdat er – naast twee hypothecaire inschrijvingen – voor € 23 miljoen beslagen op het pand lagen voor vorderingen van de belastingdienst en justitie, de laatste ter zake een ontnemingsvordering. Voorts speelt een rol dat er sprake was van tijdsdruk. Klager vreesde immers, naar ter zitting is bevestigd, dat de eigenaar het pand aan een derde zou verkopen en hij het in de verbouwing geïnvesteerde geld dan kwijt zou zijn. Gegeven het vooropgezette plan om zo spoedig mogelijk de ontbinding van de koopovereenkomst in te roepen en vervolgens een conservatoir beslag te leggen tot zekerheid voor de vordering tot vergoeding van de geleden schade, de tijdsdruk en de uiterst geringe kans dat klager het pand zou moeten afnemen, was het achterwege laten van een schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Overigens is ook niet aannemelijk geworden dat het inroepen van de koopoptie en de opvolgende ontbinding nadelig zijn geweest voor klager.

4.6 Voor zover wordt geklaagd dat de appeldagvaarding op onjuiste gronden is gebaseerd, stelt de raad voorop dat verweerder aan klager vooraf een concept voor die dagvaarding heeft toegezonden, dat klager daarop commentaar heeft geleverd en dat verweerder aan klager vervolgens nog een tweede versie heeft toegezonden, zodat moet worden aangenomen dat klager met de inhoud daarvan heeft ingestemd. Overigens is ook niet duidelijk geworden wat klager nu precies met onjuiste gronden bedoelt. Aan de raad is niet gebleken dat de dagvaarding op onjuiste gronden is gebaseerd.

Onderdeel b)

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b) oordeelt de raad dat, mede op grond van het ter zitting verhandelde, niet is komen vast te staan dat klager door verweerder voorafgaand aan het pleidooi in hoger beroep onder druk is gezet om een verklaring bij de rechter af te leggen waarvan verweerder wist dat die onjuist was. Verweerder heeft klager ter voorbereiding op de zitting voorgehouden dat hij de verwijten van zijn wederpartij – erop neerkomend dat klager zich had voorgedaan als een solvabele koper, maar niet in staat was de aankoop van het pand te financieren – krachtig moest tegenspreken, ook als de rechter hem daarnaar zou vragen. Deze voorbereiding van klager op de zitting paste bij de toen reeds namens klager ingenomen standpunten. Van het uitoefenen van druk door verweerder is niet gebleken en evenmin is komen vast te staan dat verweerder wist dat klager het pand niet zou kunnen financieren. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Onderdeel c)

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft verweerder erkend dat hij de pleitnota in het hoger beroep niet vooraf aan klager heeft voorgelegd. De raad is van oordeel dat verweerder daartoe niet gehouden was, vooral omdat niet is gebleken dat daarin nieuwe stellingen naar voren zijn gebracht. Voor het overige staat vast dat verweerder concepten van de pleitnota voor het kort geding in eerste aanleg en van de dagvaarding in hoger beroep aan klager heeft voorgelegd en dat daarin verwijzingen naar producties waren opgenomen. Verweerder heeft voorts niet duidelijk gemaakt welke reconventionele vordering had moeten worden ingesteld en waarom. Op pagina 20 en 24 van het klachtdossier heeft verweerder bovendien uitvoerig verweer gevoerd tegen dit klachtonderdeel. De raad is van oordeel dat klager dit verweer onvoldoende heeft weersproken. Ook klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, J.H.P. Smeets, M.J. Westhoff en M. Ynzonides, leden, met bijstand van mr. R.A. Veldman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2011.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 21 december 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 – 548 46 07