ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2228 Raad van Discipline Amsterdam 11-177A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2228
Datum uitspraak: 06-12-2011
Datum publicatie: 06-12-2011
Zaaknummer(s): 11-177A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Ondanks lang wachten met het indienen van de klacht is klager ontvankelijk. Beroepsfout door de verzettermijn van het dwangbevel ongebruikt te laten verstrijken. Advocaat heeft fout niet (direct) erkend en geen excuses aan klager aangeboden. Klacht gegrond, waarschuwing.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 6 december 2011

in de zaak 11-177A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 7 juni 2011 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 6 juni 2011, door de raad ontvangen op 7 juni 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 3 oktober 2011 in aanwezigheid van verweerder, die werd bijgestaan door mr. M en in aanwezigheid van mr. N, die namens klager is verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennis genomen van:

(i) de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 t/m 10;

(ii) de brief van de deken aan de raad van 21 juni 2011 met bijlage;

(iii) de brief van de deken aan de raad van 14 juli 2011 met bijlagen; en

(iv) de brief van mr. N aan de raad van 2 oktober 2011.

2. Feiten

2.1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

2.2. Op 1 juli 2008 is aan klager een dwangbevel betekend in verband met een vordering van de Informatie Beheer Groep (IBG) op klager van ruim € 26.000. Klager kon binnen 28 dagen na betekening van het dwangbevel in verzet komen. In dat verband heeft klager zich medio juli 2008 tot verweerder gewend. Bij e-mail van 23 juli 2008 heeft klager verweerder per e-mail het volgende geschreven: "Verder heb ik u vorige week stukken gestuurd van de IBG. U had toegezegd daar eens naar te kijken. Zou u zo vriendelijk willen zijn hierop te reageren? Ik zal zeer binnenkort in deze zaak iets moeten gaan doen, ik kan de IBG niet blijven negeren".

2.3. Bij e-mail van 24 juli 2008 heeft verweerder klager per e-mail als volgt geantwoord: "Uw stukken heb ik in goede orde ontvangen; ik zal daar spoedig naar kijken – ik kwam daar nog niet aan toe". Verweerder heeft verzuimd in verzet te komen van genoemd dwangbevel.

2.4. Reeds bij brief van 16 juli 2008 had de deurwaarder klager bericht dat zou worden overgegaan tot executie van voornoemd dwangbevel. In dat verband is beslag gelegd op de bijstandsuitkering van klager.

2.5. Bij brief van 6 januari 2011 heeft mr. G., tot wie klager zich nadien heeft gewend, verweerder namens klager aansprakelijk gesteld. Wegens het uitblijven van een reactie heeft mr. G. op 26 januari 2011 een rappelbrief gezonden. Begin februari 2011 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder, die toen heeft toegezegd spoedig inhoudelijk op de aansprakelijkstelling te zullen reageren. Bij brief van 8 februari 2011 heeft verweerder aan mr. G. bericht dat hij de aansprakelijkstelling had doorgezonden aan zijn voormalig werkgever, C. Advocaten. Bij e-mail van 15 maart 2011 heeft klager verweerder bericht dat hij een klacht zou indienen wegens het uitblijven van een reactie. Bij brief van 23 maart 2011 heeft mr. G. verweerder bericht dat zij niet langer de belangen van klager behartigde. Bij e-mail van 30 maart 2011 heeft klager verweerder hetzelfde bericht. Bij e-mail van 31 maart 2011 heeft verweerder de ontvangst van de e-mail van 30 maart 2011 aan klager bevestigd en hem bericht inhoudelijk op de kwestie terug te komen, nadat de verzekeraar een standpunt had ingenomen. Bij brief van 3 mei 2011 heeft verweerder iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3. Klacht

3.1. De klacht jegens verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, doordat hij;

a. geen verzet heeft ingesteld tegen het dwangbevel dat de IBG op 1 juli 2008 aan klager heeft doen betekenen;

b. brieven van mr. G., tot wie klager zich later heeft gewend, heeft genegeerd;

c. verzoeken van klager om contact met hem op te nemen heeft genegeerd;

d. in strijd met de waarheid klager heeft laten weten per omgaande voor hem aan het werk te gaan, terwijl hij dit niet van plan was;

e. klager niet heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het verstrijken van de verzettermijn, terwijl het voor verweerder duidelijk was dat hij de verzettermijn ongebruikt zou laten verstrijken in afwachting van het afgeven van een toevoeging voor klager.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

4.2. Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat dit klachtonderdeel te laat is ingediend zodat klager niet-ontvankelijk is.

4.3. De raad overweegt dat in verband daarmee twee belangen tegen elkaar dienen te worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald.

4.4. Nu het tijdsverloop aan de hand van de conrete omstandigheden van het geval moet worden bepaald, vormt de door verweerder aangehaalde beslissing van het Hof van Discipline van 17 september 1990, nr. 1370 (Advocatenblad , 1 maart 1991, p. 139) - in welke zaak de grens van niet-ontvankelijkheid door stilzitten lag bij tweeëneenhalfjaar -, voor de raad op zich zelf beschouwd geen reden klager niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder heeft ook niet aannemelijk gemaakt, laat staan gesteld, dat de omstandigheden in de zaak die tot voormelde beslissing van het Hof heeft geleid, vergelijkbaar zijn met die in onderhavige zaak. De raad zal de onderhavige omstandigheden op zichzelf dienen te beoordelen.

4.5. Het handelen van verweerder heeft plaatsgevonden medio 2008. Klager heeft op 15 maart 2011 een klacht ingediend. Ter zitting heeft klager kenbaar gemaakt (pas) in maart 2011 een klacht te hebben ingediend, omdat hem toen pas duidelijk was geworden dat het verzet – als dat wel tijdig zou zijn ingediend – kans van slagen zou hebben gehad. De raad gaat voorbij aan dat argument, nu dat argument slechts betrekking heeft op de vraag of klager als gevolg van het handelen van verweerder schade heeft geleden en niet op de vraag of verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.

4.6. Wat daarvan ook zij, de stukken uit het klachtendossier en hetgeen ter zitting door verweerder naar voren is gebracht, bieden de raad onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de klacht tardief is ingesteld. Klager heeft weliswaar lang gewacht met het indienen van zijn klacht, maar in de gegeven omstandigheden leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid. In de eerste plaats is de raad van oordeel dat het gewicht van de klacht dusdanig is dat deze in behandeling moet worden genomen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat verweerder door dit tijdsverloop in een nadeliger bewijspositie is gebracht. Ten slotte acht de raad van belang dat klager – voordat hij de zaak (uiteindelijk) bij mr. G. heeft ondergebracht – zich eerst door mr. X. heeft laten bijstaan. Klager heeft ter zitting – onweersproken - gesteld dat mr. X. inmiddels van het tableau is geschrapt en dat laatstgenoemde de zaak evenmin adequaat voor hem heeft behandeld. Klager is derhalve ontvankelijk in klachtonderdeel a.

4.7. De raad gaat voorbij aan het niet onderbouwde verweer van verweerder dat in casu niet sprake was van een opdracht, maar slechts van een vriendendienst. Bij e-mail van 24 juli 2008 heeft verweerder immers aan klager toegezegd spoedig naar de stukken te zullen kijken. Dat het om een vriendendienst zou gaan blijkt nergens uit. Door voormelde email heeft verweerder de verantwoordelijkheid van de zaak naar zich toegetrokken en het vertrouwen gewekt naar de belangen van verweerder te kijken.

4.8. Een advocaat is gehouden bij de aan hem toevertrouwde zaken de grootst mogelijke zorg te betrachten. Daaronder valt in ieder geval het tijdig instellen van een rechtsmiddel. Door de verzettermijn van het dwangbevel ongebruikt te laten verstrijken, is verweerder in de jegens zijn cliënt te betrachten zorg ernstig tekortgeschoten. Klachtonderdeel a is derhalve gegrond.

4.9. Ten aanzien van klachtonderdelen b en c, welke onderdelen de raad gezamenlijk zal behandelen, overweegt de raad als volgt. Mr. G. heeft namens klager verweerder bij brief van 6 januari 2011aansprakelijk heeft gesteld. Na verschillende herinneringen van de zijde van mr. G. en van klager zelf, heeft verweerder bij brief van 3 mei 2011 iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder brieven van mr. G, dan wel verzoeken van klager heeft genegeerd. De raad is - met klager – van oordeel dat verweerder laat heeft gereageerd op voormelde verzoeken, maar niet zo laat dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Daarbij speelt mee dat verweerder – alvorens hij inhoudelijk kon reageren – overleg diende te voeren met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van zijn voormalige kantoor. Klachtonderdelen b en c zijn derhalve ongegrond.

4.10. Klachtonderdelen d en e lenen zich eveneens voor een gezamenlijke behandeling. Deze klachtonderdelen heeft klager ingediend naar aanleiding van de brief van de deken aan de raad van 6 juni 2011, in welke brief de deken de achtergrond van de klacht heeft samengevat. In voormelde brief heeft de deken geschreven dat verweerder – nadat hij de opdracht tot behandeling van de IBG-kwestie van klager had ontvangen – een toevoeging heeft aangevraagd voor klager en klager heeft bericht vanuit kostenoogpunt niets voor klager te doen totdat een toevoeging zou zijn afgegeven.

4.11. In reactie op deze twee aanvullende klachten heeft verweerder uiteengezet dat voormelde passage van de deken over de aanvraag van een toevoeging moet berusten op een misverstand, welk misverstand waarschijnlijk is ontstaan door een e-mail van verweerder aan klager van 24 juli 2008. In voormelde e-mail heeft verweerder inderdaad aan klager geschreven dat hij niets zou doen totdat een toevoeging zou zijn afgegeven. Deze zin had echter betrekking op een geheel andere zaak, te weten een zaak voor mevrouw S, in welke zaak klager optrad als contactpersoon van mevrouw S. De mededeling van verweerder over het aanvragen van een toevoeging in zijn e-mail van 24 juli 2008 had derhalve geen betrekking op de IBG-kwestie van klager. Voor klager heeft verweerder geen toevoeging aangevraagd, aldus verweerder.

4.12. Nu (i) bovenstaande verweer van verweerder de raad aannemelijk voorkomt, (ii) klager bovenstaand verweer niet heeft weersproken en (iii) klager ter zitting niet meer op deze twee aanvullende klachten is teruggekomen, gaat ook de raad ervan uit dat de omschrijving van de achtergrond van de klacht door de deken in zijn brief van 6 juni 2011 berust op een misverstand. Klachtonderdelen d en e zijn derhalve ongegrond.

5. Maatregel

5.1. Verweerder heeft klager per e-mail toegezegd naar de stukken te zullen kijken. Verweerder heeft vervolgens verzuimd verzet in te stellen tegen het dwangbevel. Dit zijn op zichzelf ernstige tekortkomingen in de zorg voor de cliënt.

5.2. Bij het opleggen van een maatregel neemt de raad in aanmerking dat verweerder, noch in de correspondentie met de deken, noch tijdens de zitting, heeft laten blijken in te zien dat zijn handelwijze onjuist was. Verweerder heeft zijn fout niet direct – jegens klager, dan wel jegens de raad – erkend. Verweerder heeft bij brief van 3 mei 2011 slechts geschreven dat hem 'mogelijk' kan worden verweten dat hij niet binnen de daarvoor geldende termijn verzet heeft ingesteld tegen het aan klager uitgevaardigde dwangbevel van de IBG. Hetzelfde heeft hij ter zitting naar voren gebracht. In het licht van het voorgaande acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b tot en met e ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. M.A. le Belle, mr. A.G. van Marwijk Kooy, mr. M.W. Schüller en mr. A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2011.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 6 december 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager, per adres mr. N.

- verweerder, per adres mr. M.

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.