ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2137 Raad van Discipline Amsterdam 11-112A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2137
Datum uitspraak: 22-11-2011
Datum publicatie: 22-11-2011
Zaaknummer(s): 11-112A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van dienstverlening ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 22 november 2011

in de zaak 11-112A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 8 april 2011 binnengekomen klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 7 april 2011, bij de raad binnengekomen op 8 april 2011, heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 13 september 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 12 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2  Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is eigenaar van een woning aan de Veerstraat 38 te Amsterdam. De gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid, heeft klaagster op 21 oktober 2004 een bouwvergunning verleend voor onder meer het maken van een uitbouw aan de achtergevel.

2.2 Eind 2007 heeft de gemeente geconstateerd dat in afwijking van de verleende vergunning is gebouwd (voor de eerste bouwlaag) en ook dat er ook zonder bouwvergunning is gebouwd (voor de tweede bouwlaag).

2.3 Bij besluit van 29 februari 2008 heeft de gemeente Amsterdam klaagster gelast om met betrekking tot de eerste bouwlaag van het pand aan de Veerstraat 38 de gebouwde aanbouw in de oorspronkelijke staat waarvoor de bouwvergunning is verleend terug te brengen. Voor wat betreft de uitbouw op de tweede bouwlaag van het pand heeft de gemeente Amsterdam klaagster gelast deze te verwijderen en verwijderd te houden. De totale dwangsom is gesteld op € 5.000,-- per dag, met een maximum van € 50.000,-- indien klaagster hieraan niet binnen een termijn van 3 maanden na verzenddatum van het besluit heeft voldaan. Klaagster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

2.4 Bij besluit van 28 maart 2008 heeft de gemeente Amsterdam de begunstigingstermijn voor het uitvoeren van de last opgeschort tot 6 weken na de beslissing op bezwaar.

2.5 Bij beslissing op bezwaar d.d. 27 juni 2008 heeft de gemeente het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard en de bestreden besluiten in stand gelaten. Vervolgens heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan. Verweerder heeft de gemeente bij brief van 24 juli 2008 verzocht om de begunstigingstermijn (waarbinnen geen dwangsommen verbeurd zullen worden) te verlengen.

2.6 Na afwijzing van dit verzoek door de gemeente heeft verweerder beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente van 27 juni 2008 bij de rechtbank te Amsterdam.

2.7 Bij beslissing van 4 september 2008 heeft de rechtbank de begunstigingstermijn met 3 maanden verlengd tot 4 december 2008 en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit voor het overige in stand blijven.

2.8  Verweerder heeft klaagster naar aanleiding van deze uitspraak geadviseerd om af te zien van hoger beroep vanwege het risico dat klaagster dwangsommen zou verbeuren. Klaagster heeft verweerder verzocht om hoger beroep in te stellen, waarna verweerder heeft laten weten daarvoor geen deugdelijke argumenten te zien. In oktober 2008 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klaagster beëindigd.

2.9 Klaagster heeft beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar is daarin op 15 april 2009 in het ongelijk gesteld.

2.10 Op 4 december 2008 is de door de rechtbank ingestelde begunstigingstermijn verlopen zonder dat aan de last is voldaan. Op 26 juni 2009 heeft de gemeente een dwangbevel uitgevaardigd ter inning van een dwangsom van € 50.000,--. Op 28 juli 2009 heeft de gemeente op grond van dit dwangbevel beslag ten laste van klaagster gelegd.

3 De klacht

3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder klaagster in 2008 niet goed heeft geadviseerd inzake de afbraak van de uitbouw aan de Veerstraat 38 te Amsterdam, de verbeurde dwangsommen en de legalisering van de uitbouw. Klaagster stelt dat verweerder in gebreke is gebleven door geen verzoek tot legalisering in te dienen.

3.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

4 Beoordeling

4.1  Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van een zaak kennelijk onjuist optreed en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.2 Klaagster verwijt verweerder met name dat hij in gebreke zou zijn gebleven om bij de gemeente een verzoek tot legalisering in te dienen. Verweerder heeft aangevoerd dat op het moment dat klaagster zich tot hem wendde in juli 2008 sprake was van een situatie waarin vanaf 8 augustus 2008 dwangsommen zouden worden verbeurd. Om dat te voorkomen heeft verweerder op 31 juli 2008 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening, strekkende tot schorsing van het bestreden besluit, ingediend. Tijdens de behandeling van dit beroepschrift en verzoek om voorlopige voorzieningen is blijkens de uitspraak voor bestuursrechter van 4 september 2008 aandacht besteed aan het legalisatievraagstuk. Verweerder heeft terecht gesteld dat bij bestuursrechtelijke handhaving van belang is dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake was. Verder heeft verweerder onvoldoende weersproken gesteld dat hij klaagster vanaf de aanvang van zijn bijstand heeft laten weten geen heil te zien in een verzoek tot legalisatie. De bijstand van verweerder heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat de begunstigingstermijn werd opgeschoven, zodat klaagster de tijd had om de uitbouw alsnog tijdig te slopen. Uit het vorenstaande kan niet worden geconcludeerd dat verweerder klaagster kennelijk onjuist heeft geadviseerd. De klacht is mitsdien ongegrond.

4.3 Ter zitting heeft klaagster haar klacht aangevuld met de stelling dat verweerder had moeten onderzoeken of er destijds (in 2008) beslag lag op haar huis en of dat opgeheven kon worden. Het is niet mogelijk ter zitting de klacht uit te breiden met onderdelen die niet door de deken in het onderzoek zijn betrokken. De raad kan dit nieuwe element dus niet in behandeling nemen. Ter voorkoming van een nieuwe klachtprocedure overweegt de raad toch – ten overvloede – dat klaagster desgevraagd op zitting heeft verklaard niet te weten of zij ooit met verweerder over een (mogelijk) beslag op haar woning heeft gesproken. Zij heeft ook niet toegelicht waarom verweerder desalniettemin zelf onderzoek naar een mogelijk beslag had moeten doen. Bij die stand van zaken kan zij aan verweerder niet verwijten dat een onderzoek naar een mogelijk beslag achterwege is gebleven.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

- de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door Mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P.W.M. Huisman,

M. Pannevis, J.J. Trap, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2011.

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 22 november 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.