ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2047 Raad van Discipline Amsterdam 11-120A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2047
Datum uitspraak: 11-10-2011
Datum publicatie: 11-10-2011
Zaaknummer(s): 11-120A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verzuim van verweerder om cassatieschrifturen tijdig in te dienen. Voorts is verweerder ernstig tekortgeschoten in zijn communicatie met klager. Klacht gegrond. Berisping.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 11 oktober 2011

in de zaak 11-120A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 15 april 2011 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

verweerder

1.         Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 14 april 2011, door de raad ontvangen op 15 april 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is ter zitting van de raad van 3 augustus 2011 behandeld in aanwezigheid van klager en zijn raadsman, mr. D.J.P.M. Vermunt, alsmede de gemachtigde van verweerder, mr. F.H. Eijmaal. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 12 zoals vermeld in de in die brief opgenomen inventarislijst. Voorts heeft klager ter zitting een e-mail van 9 december 2010 van hem aan een kantoorgenote van verweerder, een e-mail van 8 december 2010 van die kantoorgenote aan klager en kopieën van twee cassatieschrifturen van 27 april 2009 overgelegd.

2.   De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a) heeft verzuimd om twee cassatieschrifturen tijdig bij de Hoge Raad in te dienen;

b) voor wat betreft zijn praktijkvoering slecht bereikbaar is geweest voor klager en tekort is geschoten in het voeren van correspondentie met klager en het beantwoorden van zijn vragen.

3.   Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager heeft zich in de zomer van 2007 tot verweerder gewend met het verzoek om rechtsbijstand in twee strafzaken. Verweerder heeft de opdracht van klager op zijn kantoor met klager besproken en vervolgens aangenomen. De strafzaken werden op naam van verweerder behandeld. Een kantoorgenoot van verweerder heeft eveneens bijstand verleend in de strafzaken.

3.3 Gedurende de periode van rechtsbijstand door verweerder en diens kantoorgenoot, heeft klager bij herhaling aan verweerder laten weten dat de communicatie tussen hen niet goed verloopt doordat verweerder en diens kantoorgenoot niet of niet tijdig reageren op e-mails of achtergelaten telefoonberichten, en dat toezeggingen aan klager door verweerder of diens kantoorgenoot niet worden nagekomen. Verweerder en klager hebben daarover begin 2009 met elkaar gesproken, zo blijkt uit een e-mail van 14 maart 2009 van klager aan verweerder:

"Ongeveer 2 maanden geleden hebben we tijdens ons gesprek afgesproken dat de communicatie verbeterd zou worden, hierover heeft Tom ook contact opgenomen dat dit inderdaad terecht was en dat dit dan ook zou gaan gebeuren.

Nu probeer ik al weer de hele week contact te krijgen per email, per telefoon en ook via uw secretaresse, maar tot mijn verbazing word ik gewoon niet terug gebeld en word[t] er ook niet gereageerd op mijn (email) berichten!"

3.4 Na een veroordeling door het Gerechtshof Arnhem is namens klager door het kantoor van verweerder in beide strafzaken cassatieberoep aangetekend. De cassatieschrifturen dienden uiterlijk 27 april 2009 te zijn ingediend.

3.5 Verweerder heeft op 14 april 2009 aan klager tijdens een bespreking op zijn kantoor kennelijk toegezegd een concept van de cassatieschrifturen uiterlijk op 22 april 2009 toe te zenden. Klager zond op 23 april 2009 de volgende e-mail aan verweerder:

"Helaas heb ik deze niet van u mogen ontvangen en heb ik ook geen reactie mogen ontvangen van u en [de kantoorgenoot van verweerder] na mijn telefonische navraag van gisteren en vandaag!

Ik vind het erg jammer dat ik deze stukken niet op voorhand heb kunnen inzien, maar ik vertrouw erop dat de stukken morgen 24 april (de deadline) bij het hof worden aangeleverd.

Graag verneem ik van u alsnog een kopie van de stukken en een bevestiging dat de stukken tijdig zijn verzonden."

3.6 Blijkens een automatische ontvangstbevestiging van voornoemde e-mail is die e-mail in goede orde bij het gehanteerde e-mailadres bezorgd.

3.7 De kantoorgenoot van verweerder heeft de cassatieschrifturen op 27 april 2009 per post aan de Hoge Raad verzonden. Beide cassatieschrifturen staan op naam van verweerder en zijn "i/o" door de kantoorgenoot van verweerder ondertekend. De Hoge Raad heeft de cassatieschrifturen niet tijdig ontvangen, als gevolg waarvan klager in beide cassatieprocedures niet-ontvankelijk is verklaard.

3.8 Op 20 oktober 2010 liet klager aan verweerder per e-mail weten:

"Deze week heb ik meerdere malen uw secretaresse gebeld met het verzoek mij dringend terug te bellen. Ik heb begrepen dat u erg druk bent […], maar er is mij doorgegeven dat u mij zo snel mogelijk zou bellen.

Helaas heb ik nog niets van u mogen vernemen, waardoor ikzelf het een en ander heb nagezocht om mijn ongerustheid over de uitspraak van de Hoge Raad te verminderen.

Voor zover ik heb begrepen beteken[t] de uitspraak van de Hoge Raad dat het schriftuur te laat ingediend zou zijn! Hierdoor is mijn ongerustheid juist toegenomen en heb ik de volgende vragen;

1.) Klopt het inderdaad dat het schriftuur te laat is ingediend? […]"

3.9 Per e-mail van diezelfde dag liet verweerder aan klager weten op 22 oktober 2010 inhoudelijk te reageren en dat in de tussentijd een andere kantoorgenoot van verweerder contact met klager zou opnemen. Per e-mail van 25 oktober 2010 liet klager aan verweerder weten nog niets van verweerder te hebben vernomen.

3.10 Verweerder heeft vervolgens met klager afgesproken om een gratieverzoek bij de Hoge Raad in te dienen, teneinde te trachten om de Hoge Raad de twee cassatieprocedures van klager alsnog inhoudelijk te laten behandelen.

3.11 Op 28 oktober 2010 laat klager per e-mail aan verweerder weten:

"Mij is het volgende opgevallen aan de correspondentie van de Hoge Raad;

- Een bevestiging aangaande de cassatie voor parketnummer […] is op 20 februari 2009 door mij ontvangen

- Ik heb nimmer een bevestiging gehad voor parketnummer […]

- De beslissing van de Hoge Raad, waarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaar[d] heeft betrekking op parketnummer […] ?

- Een beslissing van de Hoge Raad aangaande parketnummer […] heb ik nog niet mogen ontvangen?

  Graag verneem ik spoedig van u of u hier nog iets mee kunt en of dit klopt! […]

  Graag zou ik, zoals besproken, begin volgende week een kopie van uw gratieverzoek ontvangen."

3.12 Op 2 en 3 november 2010 laat klager per e-mail aan verweerder weten:

"U heeft mij afgelopen woensdag telefonisch medegedeeld dat u het niet meer als uw plicht vond, gelet op de gemaakte fout in de cassatie procedure, om het gratieverzoek "afgelopen" maandag in te dienen. Helaas heb ik nog niet van u mogen vernemen!"

3.13 Vanwege de op 18 november 2010 tegen verweerder ingediende klacht, heeft het kantoor van verweerder per e-mail van 8 december 2010 aan klager laten weten dat er sprake is van een vertrouwensbreuk als gevolg waarvan het kantoor van verweerder niet langer voor klager kan optreden.

4.    Beoordeling van de klacht

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klachtonderdeel a) betreft de kwaliteit van de juridische dienstverlening door verweerder. De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of er sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen. Uitgangspunt daarbij is dat in het algemeen een tuchtrechtelijk verwijt eerst aan de orde kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.2 Vaststaat dat klager aan verweerder opdracht heeft gegeven hem de benodigde juridische bijstand te verlenen om zijn twee strafzaken te behandelen en dat verweerder dit op zich heeft genomen. Voorts staat vast dat de twee cassatieschrifturen niet tijdig bij de Hoge Raad zijn ingediend, althans niet tijdig door de griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen, als gevolg waarvan klager niet-ontvankelijk is verklaard door de Hoge Raad en zijn strafrechtelijke veroordeling door Gerechtshof Arnhem in stand is gebleven. Verweerder heeft dit verzuim erkend. Daarmee staat vast dat de zaak kennelijk onjuist is behandeld, terwijl de belangen van klager daardoor zijn geschaad.

4.3 Verweerder meent echter dat hem terzake geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken, nu niet hij, maar een van zijn kantoorgenoten behandelend advocaat en daarmee verantwoordelijk was voor de tijdige indiening van de twee schrifturen bij de Hoge Raad.

4.4 De raad deelt dit standpunt van verweerder niet. Niet is gebleken dat verweerder aan klager heeft medegedeeld dat zijn strafzaken door een ander dan verweerder zouden worden behandeld. Evenmin is zulks schriftelijk door verweerder vastgelegd, terwijl het op de op de weg van een advocaat ligt om een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden, schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. De raad overweegt dat in dit geval die onduidelijkheid niet bestond. Klager heeft specifiek aan verweerder opdracht gegeven hem de benodigde juridische bijstand te verlenen met het oog op behandeling van zijn twee strafzaken door verweerder. Verweerder heeft dit op zich genomen en heeft tot driemaal toe een bespreking met klager gehad om diens strafzaken te bespreken. Tijdens de bespreking van 14 april 2009 heeft verweerder aan klager toegezegd een concept van de cassatieschrifturen te zullen toezenden. Op de originele bij de Hoge Raad ingediende versies van de cassatieschrifturen, staat de naam van verweerder als behandelend advocaat vermeld. Uit deze omstandigheden blijkt dat verweerder namens klager als behandelend advocaat optrad en dus de verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van zijn zaak. Het enkele feit dat een kantoorgenoot van klager eveneens betrokken is geweest bij de behandeling van de strafzaken van klager en hij namens en in opdracht van verweerder de cassatieschrifturen ondertekende en kennelijk feitelijk bij de Hoge Raad indiende, laat de verantwoordelijkheid van verweerder onverlet..

4.5 Gelet op het voorgaande oordeelt de raad dat verweerder tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken dat de twee strafzaken van klager onjuist zijn behandeld en de belangen van klager daardoor zijn geschaad.

4.6 Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.7 De raad overweegt dat de hiervoor bij klachtonderdeel a) besproken verantwoordelijkheid van verweerder ook geldt voor de communicatie met klager.

4.8 Aangezien klager herhaaldelijk in de periode waarin hij door verweerder werd bijgestaan heeft geklaagd over de onderlinge communicatieproblemen, en hij hierover nog tijdens die periode een tuchtklacht heeft ingediend, stelt de raad vast dat klager, anders dan verweerder lijkt te stellen, niet te lang heeft gewacht met het indienen van zijn tuchtklacht en dat verweerder ook niet in een nadelige bewijspositie is gebracht door het verloop van de inmiddels verstreken tijd tot aan de indiening van de tuchtklacht.

4.9 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen, overigens in het bijzonder als hij een beroepsfout heeft gemaakt.

4.10 Klager heeft, gelet op de diverse overgelegde e-mails, bij herhaling bij verweerder en diens kantoorgenoot geklaagd over de niet door hen nagekomen toezeggingen en de slechte communicatie tussen hen en klager. Klager en verweerder hebben over hun slechte communicatie begin 2009 op het kantoor van verweerder overleg gevoerd. In een e-mail van 14 maart 2009 heeft klager aan verweerder bevestigd dat afgesproken was dat de communicatie verbeterd zou worden. Onvoldoende is betwist dat deze bevestiging een juiste weergave van de feiten is, zodat de raad deze als vaststaand aanneemt en vaststelt dat verweerder ruimte zag voor verbetering in de communicatie met klager.

4.11 Voorts stelt de raad op basis van de diverse door klager overgelegde e-mails vast dat verweerder voor wat betreft zijn praktijkvoering slecht bereikbaar is geweest voor klager en bij herhaling tekort is geschoten in het voeren van correspondentie met klager en het beantwoorden van vragen, zowel gedurende de periode voor als na de bekendheid met de beroepsfout van verweerder.

4.12 Verweerder heeft erkend dat een van de e-mailadressen die klager (veelvuldig) in zijn e-mails aan verweerder heeft gehanteerd juist is en dat deze e-mails in goede orde zijn ontvangen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het e-mailadres van de kantoorgenoot van verweerder. Verweerder heeft onvoldoende betwist dat een ander door klager in zijn e-mails gehanteerd e-mailadres juist is en dat deze e-mails door het kantoor van verweerder zijn ontvangen, nu blijkens een automatische ontvangstbevestiging van een van de betreffende e-mails die e-mail in goede orde bij het gehanteerde e-mailadres is bezorgd. Het beroep van verweerder op onjuistheid van door klager in zijn e-mails gehanteerde e-mailadressen gaat daarom niet op.

4.13 De raad is van oordeel dat verweerder ook in dit opzicht heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

4.14 Ook klachtonderdeel b) is derhalve gegrond.

5. Maatregel

5.1. De raad meent dat verweerder ten opzichte van klager ernstig is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Zijn handelwijze is een ernstige inbreuk op het vertrouwen dat het publiek in de advocatuur als beroepsgroep moet kunnen hebben. Op grond van alle omstandigheden in deze zaak, de aard en ernst van de gegrond bevonden klachten en de eerdere aan verweerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart beide klachtonderdelen gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. M.A. le Belle, mr. J.M. van de Laar, mr. B. Roodveldt, mr. J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr. D.K. Baas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2011.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 11 oktober 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep

zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van

de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof van Discipline in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.