ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2037 Raad van Discipline Amsterdam 11-090A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2037
Datum uitspraak: 03-10-2011
Datum publicatie: 03-10-2011
Zaaknummer(s): 11-090A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Advocaat is een verzetprocedure begonnen. Klacht dat die afspraak niet is gemaakt, stuit af op de feiten. Afspraak dat er geen declaratie zou volgen, is de raad evenmin gebleken. Advocaat heeft niet excessief gedeclareerd. Bij relatief beperkt belang ten opzichte van door afwijzing toevoeging te verwachten relatief hoge kosten verdient het aanbeveling niet direct te dagvaarden, maar contact op te nemen met executerend deurwaarder. De klacht dat niet is geprobeerd de advocaatkosten op de wederpartij te verhalen, stuit ook af op de feiten. Klachten ongegrond.  

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 3 oktober 2011

in de zaak 11-090A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 17 maart 2011, bij de raad binnengekomen op 18 maart 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 27 juli 2011. Partijen zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 8, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet

heeft gehandeld doordat zij:

a) werkzaamheden voor klaagster heeft verricht zonder dat daarvoor opdracht is gegeven;

b) haar toezegging dat voor de werkzaamheden geen kosten in rekening zouden worden ge-bracht niet is nagekomen door klaagster een declaratie (voor een bedrag van EUR 2.793,88) toe te zenden;

c) excessief heeft gedeclareerd;

d) slordig is geweest in haar optreden ten behoeve van klaagster door niet te hebben gepro-beerd de juridische kosten van klaagster op de wederpartij te verhalen.

3 Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.2 Klaagster is een opleidingsovereenkomst aangegaan met Nederlands Opleidingsbureau B.V.

3.3 Op 6 april 2010 heeft de kantonrechter te Amsterdam ten aanzien van klaagster een verstekvonnis gewezen waarin zij wordt veroordeeld om Nederlands Opleidingsbureau B.V. EUR 695,= aan opleidingskosten te betalen. In totaal wordt klaagster veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 1.523,01.

3.4 Het verstekvonnis is op 6 mei 2010 aan klaagster betekend en door middel van een derdenbeslag op klaagsters uitkering op 19 augustus 2010 geëxecuteerd.

3.5 Op 30 augustus 2010 heeft klaagster zich tot verweerster gewend om haar in het geschil met Nederlands Opleidingsbureau B.V. bij te staan. Tijdens het intakegesprek is een opdracht-bevestiging opgesteld. De opdrachtbevestiging is ondertekend door klaagster. In de bevestiging wordt onder andere vermeld:

“ Wij hebben besproken dat ons kantoor de volgende zaak of zaken voor u in behandeling neemt:

Zaken en/of procedures

[ ]  (…)

[ ]Anders:  Verzet Rb A’dam 6 april 2010”.

3.6 Verweerster heeft klaagster op 9 september 2010 een kopie toegezonden van de verzetdag-vaarding. Op die brief heeft klaagster niet gereageerd.

3.7 De verzetdagvaarding is op 13 september 2010 aan Nederlands Opleidingsbureau B.V. betekend. Bij vonnis van 25 oktober 2010 heeft de kantonrechter het verstekvonnis van 6 april 2010 vernietigd. Klaagster heeft volgens de kantonrechter aangetoond dat zij de gevorderde opleidingskosten medio december 2009 respectievelijk op 6 februari 2010 heeft voldaan.

3.8 De door verweerster ten behoeve van klaagster aangevraagde toevoeging is afgewezen. Klaagster heeft niet ingestemd met het invullen van een ‘formulier peiljaarverlegging’.

3.9 Verweerster heeft Nederlands Opleidingsbureau B.V. naar aanleiding van het vonnis van de kantonrechter 25 oktober 2010 op 28 oktober 2010 gesommeerd het (derden)beslag op te heffen en de bedragen die reeds door Nederlandse Opleidingsbureau B.V. zijn ontvangen direct terug te betalen. Tevens wordt Nederlandse Opleidingsbureau gesommeerd de proceskosten te voldoen en wordt aanspraak gemaakt op schadevergoeding ten bedrage van de door verweerster aan klaagster verzonden declaratie.

3.10 Verweerster heeft de declaratie van EUR 2.793,88 (inclusief BTW) met een bedrag van EUR 1.793,88 gecrediteerd. Bij brief van 27 december 2010 heeft een kantoorgenoot van verweer-ster daarover aan de deken medegedeeld:

“ In het onderhavige geval is het redelijk dat [klaagster] ons nog 1.000 euro betaalt. Zou de toevoeging immers wel verleend zijn, dan zouden wij een honorarium ontvangen hebben van circa 1.300 euro inclusief BTW. Van dit bedrag heeft de wederpartij aan ons 300 euro voldaan, zodat resteert 1.000 euro. Wij vergeten dan het griffierecht en de deurwaarderskosten die ons kantoor voor [klaagster] heeft betaald. Deze kosten zullen wij onverplicht en uit coulance niet aan [klaagster] doorbelasten. Bijgaand treft u dan ook een creditdeclaratie aan van 1.793,88 euro inclusief BTW (bijlage 10). Ik merk wel op dat ik verwacht dat [klaagster] dit bedrag binnen veertien dagen aan ons voldoet (anders moet er maar een begrotingsprocedure gestart worden).”

3.11 Klaagster heeft EUR 1.000,= aan verweerster voldaan.

4. Beoordeling van de klacht

Ontvankelijkheid.

4.1 Onder verwijzing naar de brief van 27 december 2010 (feiten onder 3.10) beroept verweerster zich op de niet-ontvankelijkheid van klaagster op grond van art. 46d lid 2 Advocatenwet. De raad volgt klaagster daarin niet. Afgezien van het feit dat in de brief niet valt te lezen dat de factuur is gecrediteerd, omdat sprake is van een schikking, volgt uit genoemd artikel dat de schikking op schrift moet zijn gesteld en door klager, de advocaat tegen wie de klacht is inge-diend en de deken moet zijn ondertekend. Aan die voorwaarde is niet voldaan, zodat verweerster zich niet met succes op artikel 46d lid 2 Aw kan beroepen.

Inhoudelijk

4.2 De raad ziet aanleiding de verschillende klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.3 Op basis van de opdrachtbevestiging van 30 augustus 2010, waarvan vaststaat dat (i) klaagster die heeft ondertekend en (ii) dat klaagster een kopie mee naar huis heeft gekregen, is de raad van oordeel dat verweerster met klaagster heeft afgesproken dat een verzetprocedure zou worden geëntameerd. Dit betekent dat klachtonderdeel a) ongegrond is. Bij dat oordeel be-trekt de raad dat klaagster op 9 september 2010 de enige dagen daarna te betekenen concept-verzetdagvaarding aan verweerster heeft toegezonden. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster niet (alsnog) aangegeven dat het niet de bedoeling was een verzetprocedure te voeren.

4.4 Bij de beoordeling van klachtonderdelen b) en c) stelt de raad voorop op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wél is aan het oordeel van de tuchtrechter onderworpen of er sprake is geweest van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren zijn in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden niet als kennelijk onredelijk aan te merken. Van een afspraak dat verweerster überhaupt geen rekening zou ontvangen is de raad niet gebleken. In de opdracht-bevestiging wordt ook vermeld dat indien de cliënt niet in aanmerking komt voor een toevoe-ging, de cliënt het in de bevestiging genoemde uurtarief verschuldigd is. Het voorgaande bete-kent dat ook klachtonderdelen b) en c) ongegrond zijn. Wel merkt de raad ten overvloede op dat verweerster, gelet op het relatief beperkte belang van de zaak ten opzichte van de bij afwij-zing van de toevoeging door verweerster te maken relatief hoge kosten, wellicht beter contact had kunnen opnemen met de executerend deurwaarder. Dan was misschien al snel gebleken dat een verzetprocedure niet nodig was. De raad ziet dat bevestigd in het feit dat Nederlands Opleidingsbureau B.V. in de verzetprocedure niet is verschenen.

4.5 Het klachtonderdeel d) stuit af op grond van de bij de feiten geciteerde brief van verweerster aan Nederlands Opleidingsbureau B.V. d.d. 28 oktober 2010. Dat die brief niet het beoogde effect heeft gesorteerd, doet daaraan niet af.

4.6 Aldus komt de raad tot de volgende beslissing.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door Mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, A. de Groot, M.J. Westhoff en B.J. Sol, leden, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgespro-ken ter openbare zitting van 3 oktober 2011.

voorzitter        griffier

Deze beslissing is in afschrift op 3 oktober 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten;

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zeven-voud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitslui-tend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.  Telefonische informatie:

076 548 4607.