ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1876 Raad van Discipline Amsterdam 10-237U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1876
Datum uitspraak: 03-08-2011
Datum publicatie: 03-08-2011
Zaaknummer(s): 10-237U
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klachten van advocaat van de vrouw tegen advocaat van de man over (wijze van) behandeling van de zaken, die vooral betrekking hebben op omgangsregeling. Gegrond is de klacht over rechtstreeks aanschrijven van de wederpartij, terwijl verweerster wist dat deze werd bijgestaan kla-ger.  Klager is niet ontvankelijk in zijn klacht over onnodig grievende uitlatingen in correspondentie en processtukken nu deze niet tot hem zijn gericht. Overige klachten ongegrond. Waarschuwing.

BESLISSING d.d. 3 augustus 2011

in de zaak 10-237U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 18 juni 2010 binnen-gekomen klacht van:

de heer mr.

k l a g e r

tegen:

mevrouw mr.

p/a mr.

v e r w e e r s t e r

1.  verloop van de procedure:

1.1 Bij brief van 17 juni 2010, door de raad ontvangen op 18 juni 2010, heeft de deken van  de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad ge-bracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 december 2010 in aanwezigheid van klager en verweerster, deze laatste vergezeld door haar gemachtigde, de heer mr. P.J.R.M. Kallen. Verweerster heeft pleitnotities overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 tot en met 4 van de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de faxbrief met drie bijlagen van verweerster aan de raad van 4 december 2010.

2. de klacht:

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

a) de cliënte van klager bij brief van 25 juni 2009 rechtstreeks heeft aangeschreven ter-wijl zij wist dat klager als haar advocaat optrad;

b) zich een aantal keren onnodig grievend heeft uitgelaten, zowel in de correspondentie gedateerd 25 juni 2009, 18 mei 2009 en 3 juni 2009 en 16 januari 2009, als in bepaalde processtukken;

c) in strijd met de daarvoor geldende termijn uit het betreffende procesreglement stukken later dan 10 dagen voor de zitting ter behandeling van het hoger beroep van het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator in het geding heeft gebracht;

d) haar cliënt heeft toegestaan klager rechtstreeks een dagvaarding in kort geding toe te zenden.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klager de norm, vastge-legd in artikel 46 Advocatenwet, overtreden.

3. feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Sedert begin 2009 treedt klager op als (vierde opvolgend) advocaat van een vrouw, verder te noemen de vrouw, die een geschil heeft met haar ex-echtgenoot over ondermeer de omgang van hun kind. Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenoot, verder te noemen de man. Tussen partijen zijn sedert 2005 tientallen procedures gevoerd.

3.2 Gedurende de maand mei 2009 is tussen klager en verweerster gecorrespondeerd omtrent de omgang.

3.3 Bij brief van 25 juni 2009 schreef verweerster klagers cliënt rechtstreeks aan met onder-meer de volgende tekst:

(…)

 “Dan weet u het toch?”….,

“en u wilt uw rust?”…..

“Echter wil hij wel benadrukken dat hij in u geïnteresseerd is indien u handelt als moeder en ouder, die het beste voor heeft met het kind”

 (…)

3.4 Bij brief van 18 mei 2009 schreef verweerster klager aan met ondermeer de volgende tekst:

 (…)

 “Immers moeder doet er alles aan om de momenten bij de vader zo kort mogelijk te maken en vader in een kwaad daglicht te stellen, terwijl [kind] wel overal gedumpt kan worden”.

 “Het lijkt wel of moeder er alles aan doet om [kind] zo moeilijk te maken en zo weerzinwekkend moge-lijk te maken om vader te zien.”

……………….

 “Graag ontvang ik van u binnen 8 dagen de bevestiging dat moeder de volgende keer [kind] -als een liefhebbende ouder- voorziet van verschoning, knuffel, jas en pyjama en wat nog meer nodig is om[kind] een fijn weekend te laten hebben met haar vader.”

(…)

3.5 Bij brief van 3 juni 2009 schreef verweerster klager aan met ondermeer de volgende tekst:

 (…)

“5 jaar lang frustreert mijn cliënt de door de rechtbank opgelegde contactmomenten niet! Hoe zou hij dat overigens kunnen???”

(…)

3.6 In een appelschrift van 20 april 2009 met betrekking tot het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator over de minderjarige schreef verweerster het volgende:

 (…)

 “- en de vader maar geduldig zijn???? En [kind] dan???....

 “- En de vader maar geduldig zijn???? 5 jaar lang??? Tot st. Juttemis??”…..

 “- Waar is die serieuze poging???? Van moeder?? Van deze gezinsvoogd?? Moet een rechtzoekende met 

   een gerechtelijke uitspraak pogingen doen??? Om een gerechtelijke uitspraak na te leven??”

(…)

3.7 Verweerster heeft in het kader van de mondelinge behandeling van de appelprocedure zoals hiervoor genoemd een negental producties in het geding gebracht (welke deels al be-kend waren bij klager) in strijd met de daarvoor geldende termijn van uiterlijk 10 dagen voor de zitting. Klager heeft daartegen destijds ter zitting geen bezwaar gemaakt.

3.8 In de appelprocedure voornoemd heeft verweerster productiebladen gebruikt met de volgende tekst:

 “Productie VIII

 De strijd van BJZ en dreigementen

 Waarschijnlijk uit onmacht en onkunde

 De chantage van BJZ

 Wellicht kunnen de Hofrechters een en ander van de kànt van de vader bekijken”

 “Productie IX

 Hoe jeugdzorg niet op kan tegen moeder en meegaat in de dwang van moeder tegen vader”

3.9 Bij brief van 16 januari 2009 schreef verweerster aan een medisch deskundige ondermeer het volgende:

 (…)

 “Doel is om de rechter te overtuigen dat [kind] niet goed kan gaan bij haar moeder.”

 “Mijn stelling daarover kent u. Namelijk aanval is de beste verdediging. En zo van ik ben al genoeg geestelijk pijn gedaan, blijf geestelijk bij mij uit de buurt o.i.d. Dat is exact het gedrag van de moeder. Ik brei er wel een verhaal aan vast bij de rechter.”

3.10 Bij e-mailbericht van 5 januari 2010 heeft de cliënt van verweerster klager rechtstreeks aangeschreven met als bijlage een conceptdagvaarding in kort geding.

4. beoordeling van de klacht

 onderdeel a

4.1 De raad stelt voorop dat de strekking van gedragsregel 18 geweld wordt aangedaan indien een advocaat die weet dat de wederpartij wordt bijgestaan door een advocaat, met het passeren van deze laatste, de wederpartij rechtstreeks aanschrijft. Ten tijde van het versturen van de brief van 25 juni 2009 was verweerster ermee bekend dat klager als advocaat van de vrouw optrad. Immers, reeds daaraan voorafgaand gedurende de maand mei 2009 hadden verweerster en klager met elkaar gecorrespondeerd. Het enkele feit dat er, zoals verweerster stelt, op het moment van verzending van de brief geen procedures liepen, hetgeen klager overigens heeft betwist, maakt nog niet dat verweerster er vanuit kon gaan dat klager niet meer als advocaat van de vrouw optrad. Ook de stelling van verweerster dat klager eerder aan haar te kennen had gegeven niet te willen corresponderen ter zake van bepaalde punten uit de brief (omdat deze meer praktisch van aard zouden zijn), brengt niet mee dat het verweerster vrij stond om klagers cliënt rechtstreeks aan te schrijven, noch om klager van die brief geen kopie te sturen.

4.2 De raad neemt hierbij ook in aanmerking dat juist in familiezaken waarin de emoties tussen partijen en overige betrokkenen hoog kunnen oplopen van een advocaat verwacht mag worden dat behoedzaam wordt opgetreden teneinde zoveel als mogelijk te voorkomen dat de kwestie onnodig escaleert. In dat verband past het ook niet dat een advocaat zijn wederpartij rechtstreeks benadert. Zoals klager terecht heeft aangevoerd bevatte de bedoelde brief geen aanzegging met rechtsgevolg zodat evenmin sprake was van de uitzondering bedoeld in gedragsregel 18 lid 2. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

onderdeel b

4.3 Klager heeft zich beklaagd over de hiervoor in 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 3.8 en 3.9 omschreven uitlatingen van verweerster. De raad is van oordeel dat klager een onvoldoende tuchtrechtelijk te respecteren belang heeft bij dit klachtonderdeel, nu niet valt in te zien dat klager zelf rechtstreeks in zijn belang is getroffen door die uitlatingen nu deze niet tegen hem maar tegen zijn cliënte, de vrouw, zijn gericht. Klager kan niet worden ontvangen in dit klachtonderdeel. De raad komt derhalve niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de bedoelde uitlatingen. De raad volstaat met de constatering dat deze uitlatingen niet steeds duiden op deëscalerend optreden van verweerster, hetgeen, zoals hiervoor reeds vermeld, juist in familiezaken van advocaten gevraagd wordt. Dit klachtonderdeel is derhalve niet-ontvankelijk.

 onderdeel c

4.4 Vast staat enerzijds dat verweerster in strijd met bepalingen uit het betreffende procesreglement stukken te laat in het geding heeft gebracht, en anderzijds dat in de betreffende procedure de mogelijkheid bestaat daartegen bezwaar te maken. Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard dat hij dat in dit geval niet heeft gedaan. Aldus heeft hij ermee ingestemd dat de stukken onderdeel zijn gaan uitmaken van het procesdossier en derhalve heeft klager toen geoordeeld dat hij, althans zijn cliënte, niet onredelijk in het verweer werd geschaad. Daarnaast is komen vast te staan dat een deel van die stukken klager reeds bekend was. In het licht van deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Klachtonderdeel c is dan ook ongegrond.

 onderdeel d

4.5 Verweerster heeft betwist dat zij enige bemoeienis heeft gehad bij de rechtstreekse verzending van de conceptdagvaarding aan klager door verweersters cliënt zodat niet is komen vast te staan dat verweerster in tuchtrechtelijk opzicht iets kan worden verweten. Ook dit onderdeel is ongegrond.

5. maatregel

5.1 Nu onderdeel a van de klacht gegrond is, acht de raad na te melden maatregel passend en geboden.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart::

- klachtonderdeel a gegrond;

- klachtonderdeel b niet ontvankelijk;

- klachtonderdelen c en d ongegrond en

legt aan verweerster op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. R.P.F. van der Mark, mr. J.H.P. Smeets, mr. J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2011.

voorzitter         griffier

Deze beslissing is in afschrift op 3 augustus 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond en niet ontvankelijk verklaarde onderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoonnummer 076 -548 4607.

* * * * *