ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1860 Raad van Discipline Amsterdam 10-234A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1860
Datum uitspraak: 27-07-2011
Datum publicatie: 27-07-2011
Zaaknummer(s): 10-234A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Klager deels kennelijk niet ontvankelijk wegens te lang wachten met indienen van klacht. Wegens op voorhand kansloze aansprakelijkstelling door klager verweerder niet verplicht zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar daarover in te lichten. Verzet ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING van 27 juli 2011

in de zaak 10-234A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 6 juli 2010 op de op 17 juni 2010 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 15 juni 2010, door de raad ontvangen op 17 juni 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 6 juli 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 6 juli 2010 aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 10 juli 2010 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 23 mei 2011. Klager en verweerder zijn niet ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

a. de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

b. het onder 1.3 genoemde verzetschrift van klager en diens nadere brieven aan de raad, vermoedelijk abusievelijk gedateerd 15 en 25 april 2010 in plaats van 15 en 25 april 2011.

2. De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a. heeft nagelaten in de periode 1999 tot 2000 in rechte een beroep te doen op bepaalde wetenschappelijke medische literatuur uit de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw terwijl verweerder wist of kon weten dat deze literatuur relevant was;

b. klager onjuist heeft geadviseerd door klager niet voor te stellen gebruik te maken van de subsidieregeling van de Raad voor Rechtsbijstand voor het laten uitvoeren van een medisch haalbaarheidsonderzoek om te onderzoeken of een extensief wetenschappelijk onderzoek naar bepaalde wetenschappelijke medische literatuur uit de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw kansrijk was;

c. heeft nagelaten klager te adviseren dat de voorgaande advocaten van klager daarvoor aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld omdat zij niet goed hebben geadviseerd en hebben nagelaten de in de procedure optredende deskundigen aansprakelijk te stellen;

en

d. heeft nagelaten zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar op de hoogte te stellen van het feit dat klager verweerder aansprakelijk heeft gesteld in zijn brief van 1 januari 2010.

2.2 Het verzet houdt – zakelijk weergegeven – in dat de voorzitter de klachtonderdelen a, b en c ten onrechte kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat verweerder te veel tijd heeft laten verstrijken alvorens de klacht in te dienen. Daarnaast heeft de voorzitter volgens klager onvoldoende aandacht aan de feiten geschonken. Klager betwist dat hij te laat is met zijn klacht en wenst nu gerechtigheid.

3. Feiten

Voor de beoordeling van het verzet kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager heeft verweerder in 1999 benaderd met het verzoek hem te adviseren inzake diverse juridische problemen rond het geboorteletsel van zijn dochter, waaronder een verzoek om advies en bijstand in een procedure inzake mogelijke aansprakelijkheid van advocaten voor gemaakte beroepsfouten.

3.2 Bij brief van 1 januari 2010 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor zijn dienstverlening. Bij brief van 28 maart 2010 aan de Orde van Advocaten te Amsterdam heeft klager zich over verweerder beklaagd.

4. Beoordeling van het verzet

4.1 Wat van de klachtonderdelen a, b en c ook zij, deze klachten zien op handelen dan wel nalaten van verweerder daterend van 1999 tot 2000. Hoewel de wet geen verval of verjaring van klachtrecht kent, moet een advocaat ter wille van de rechtszekerheid ervan uit kunnen gaan dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld. Die termijn is in dit geval overschreden, nu klager zich pas per brief van 28 maart 2010 over het handelen dan wel nalaten van verweerder bij de deken heeft beklaagd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die kunnen rechtvaardigen dat eerst toen is geklaagd.Tussen de datum van het handelen dan wel nalaten in kwestie en het indienen van de klachten is nagenoeg elf jaar verstreken, en klager kan daarom redelijkerwijs niet in zijn klachten worden ontvangen.

4.2 De raad is gezien dit alles met de voorzitter van oordeel dat de klachtonderdelen a, b en c kennelijk niet ontvankelijk zijn. Ook deelt de raad het oordeel van de voorzitter dat niet kan worden gezegd dat verweerder er jegens klager toe gehouden is zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in te lichten over klagers aansprakelijkstelling. Weliswaar dient een advocaat een serieuze aansprakelijkstelling wegens een beroepsfout op korte termijn door te geven aan zijn assuradeur, indien daarbij tevens reële (financiële) belangen van de klager zijn betrokken; in dit geval heeft verweerder de aansprakelijkstelling kennelijk als op voorhand kansloos aangemerkt en daarin kan de raad verweerder geen ongelijk geven. Dit betekent dat klachtonderdeel d terecht kennelijk ongegrond is bevonden.

4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek van de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

de raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door : mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. R.P.F. van der Mark, mr. H.B. de Regt, mr. S. Wieberdink, leden met bijstand van mr. F.A. Chorus als griffier en uitsproken ter openbare zitting van 27 juli 2011.

voorzitter          griffier

Deze beslissing is in afschrift op 27 juli 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager;

- verweerder;

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.