ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1831 Raad van Discipline Amsterdam 10-404A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1831 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-07-2011 |
Datum publicatie: | 19-07-2011 |
Zaaknummer(s): | 10-404A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klachten over kwaliteit van bijstand ongegrond. |
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 18 juli 2011
in de zaak 10-404A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 4 november 2010 binnengekomen klacht van:
De heer
k l a g e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 2 november 2010, bij de raad binnengekomen op 4 november 2010 heeft de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 16 mei 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 15 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 De klacht
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
a) onzorgvuldig en ondeskundig heeft geprocedeerd;
b) zich onbetamelijk en zelfs intimiderend jegens klager heeft opgesteld door te
dreigen de kosten van zijn aansprakelijkstelling op klager te verhalen.
2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.
3 Feiten:
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is
verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een civiele procedure in twee instanties. De procedure had betrekking op de vraag of al dan niet een koopovereenkomst was gesloten met betrekking tot een aan de heer M. toebehorend landgoed, dan wel of er al dan niet voor de wederpartij gehoudenheid bestond om mee te werken aan het opstellen en ondertekenen van een schriftelijke koopovereenkomst.
3.2 In eerste aanleg heeft de rechtbank bij tussenvonnis d.d. 7 november 2007 klager opgedragen te bewijzen dat hij een door de heer M. opgestelde brief (waaruit de overeenstemming zou blijken) voor akkoord had ondertekend en geretourneerd alsmede dat deze door de heer M. was ontvangen. Van deze bewijsopdracht is door klager geen gebruik gemaakt.
3.3 Bij eindvonnis van 8 oktober 2008 heeft de rechtbank de vorderingen van klager afgewezen. Door een kantoorgenoot van verweerder is daags voor afloop van de appeltermijn pro forma hoger beroep ingesteld. Door de advocaat van de wederpartij werd een anticipatie dagvaarding uitgebracht, waardoor de appeldagvaarding uiterlijk 20 januari 2009 diende te worden aangebracht.
3.4 Op 19 januari 2009 heeft op het kantoor van verweerder een bespreking plaatsgevonden met klager naar aanleiding van een aansprakelijkstelling van de nieuwe advocaat van de wederpartij van klager. Tijdens dat overleg heeft verweerder ook een brief van gelijke datum aan klager overhandigd waarin hij onder meer schrijft:
“Op grond van het vorengaande ben ik tot de conclusie gekomen dat aan het voeren van een hoger beroep risico’s zijn verbonden. Jij gaf mij aan hoger beroep alleen op “no cure no pay” te willen voeren. Los van het feit dat dit mij ingevolge de gedragsregels niet is toegestaan, zie ik daar ook geen brood in.
(…)
Op het moment dat ik de hoger beroepdagvaarding bij het Gerechtshof aanbreng (“bij het Hof inlever”), ben ik griffierechten verschuldigd van in dit geval circa € 3.000,00. Behoudens jouw andersluidende instructie zal ik het hoger beroep niet aanbrengen.
Dat betekent dat de zaak hiermee definitief is afgedaan en jij zult moeten leven met het vonnis.
(…)
Ik zal je naar aanleiding van deze brief ook nog bellen.
Gaarne verneem ik zo spoedig mogelijk je instructies.”
3.5 De appeldagvaarding is tijdig aangebracht. Nadat van grieven was gediend, heeft verweerder pleidooi gevraagd. Het pleidooi stond geagendeerd voor 9 maart 2010.
3.6 Bij e-mail van 4 februari 2010 aan verweerder schrijft klager onder meer:
“Voor de goede orde meld ik je, dat er naar mijn idee het e.e.a. is misgegaan in de procedure tegen [de heer M.].
(…)
Nu valt te verwachten dat de procedure verloren zal worden, is er ten onrechte beslag gelegd en zal ik veroordeeld worden in de schade die daarvan het gevolg is.
Deze schade komt naar mijn mening uiteindelijk voor jou rekening.”
3.7 In reactie op deze e-mail schrijft verweerder op 5 februari 2010 onder meer het volgende:
“Op voorhand wijs ik iedere vorm van de door jou gepretendeerde aansprakelijkheid van de hand. Ik zal de uren welke verband houden met de behandeling van jouw aansprakelijkheidstelling in een apart dossier registreren. Ik houd je reeds nu voor alsdan aansprakelijk voor de vergoeding van de door mij in dezen te maken en gemaakte uren. Mijn uurtarief beloopt thans € 350,--, exclusief BTW en 7% kantoorkosten.”
3.8 Op 9 februari 2010 verzoekt mr. B. verweerder om het dossier aan hem over te dragen, waarna verweerder zich ter rolle van 9 maart 2010 als advocaat van klager onttrekt.
4 Beoordeling
Ad klachtonderdeel a
4.1 Klager verwijt verweerder onzorgvuldig en ondeskundig te hebben geprocedeerd. Met name verwijt klager verweerder na het gewezen tussenvonnis onzorgvuldig te hebben doorgeprocedeerd. Als gevolg van het afzien van de bewijsopdracht had hoger beroep naar het oordeel van klager geen kans van slagen meer. Door het alsnog instellen van hoger beroep, het maanden later dienen van grieven, het niet aanvoeren van grieven tegen de bewijslastverstrekking en het vragen van pleidooi heeft verweerder naar het oordeel van klager onzorgvuldig en daarmee klachtwaardig gehandeld.
4.2 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
4.3 Tegenover de verwijten van klager heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet waarom hij de zaak heeft aangepakt zoals hij heeft gedaan. Deze aanpak komt de raad niet kennelijk onjuist voor. Zo heeft verweerder onvoldoende weersproken gesteld dat hem pas gaandeweg de behandeling van de zaak duidelijk werd dat er onvoldoende bewijs was om aan de bewijsopdracht te kunnen voldoen. Om dezelfde reden heeft verweerder na het instellen van hoger beroep een paar maanden gewacht met het dienen van grieven. Toen de bewijsstukken uitbleven, heeft verweerder geadviseerd van het hoger beroep verder af te zien. Ter zitting heeft verweerder onvoldoende weersproken gesteld dat klager het hoger beroep expliciet wilde doorzetten waarop verweerder heeft gezegd dat het dan puur om de schade zou moeten gaan. Om die reden is in de memorie van grieven voor een andere insteek gekozen. Uit de stukken van het klachtdossier blijkt verder dat verweerder gedurende het hele traject expliciet op de risico’s van de procedure heeft gewezen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel b
4.4 Bij email van 4 februari 2010 heeft klager aan verweerder geschreven:
“Uit de processtukken blijkt dat [de wederpartij] mij aansprakelijk houdt voor de schade die het gevolg is van de beslaglegging. Nu valt te verwachten dat de procedure verloren zal worden, is er ten onrechte beslag gelegd en zal ik veroordeeld worden in de schade die daarvan het gevolg is.
Deze schade komt naar mijn mening uiteindelijk voor jou rekening.”
4.5 Verweerder heeft deze email opgevat als een (rauwelijkse) aansprakelijkstelling die blijk geeft van wantrouwen en heeft om die reden de overeenkomst van opdracht beëindigd. In die brief heeft hij tevens aangegeven de kosten die hij moet maken in verband met de aansprakelijkstelling van klager te verhalen op klager.
4.6 Klager heeft niet nader onderbouwd dat verweerder zonder zijn toestemming of medeweten beslag onder zijn wederpartij heeft doen leggen. Hoewel de reactie van verweerder op de e-mail van klager wellicht minder gelukkig is te noemen door klager aansprakelijk te houden voor zijn kosten, is deze naar het oordeel van de raad niet zodanig ongepast dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake is. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart:
- de klachtonderdelen a en b ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, J.M. van de Laar,
M. Pannevis, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 18 juli 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC
Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan
uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke
kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de
indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden
toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Telefonische informatie
076 – 548 4607.