ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1804 Raad van Discipline Amsterdam R. 3563/10.193
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1804 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-06-2011 |
Datum publicatie: | 13-07-2011 |
Zaaknummer(s): | R. 3563/10.193 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Ondanks marginale toetsingsmogelijkheid van de tuchtrechter ten aanzien van de dienstverleningen de vrijheid van de advocaat in de aanpak van de zaak is in casu vastgesteld dat de advocaat onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Verzet en klacht gegrond. |
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 maart 2010 heeft de gemachtigde van klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het dossier is op 17 november 2010 ontvangen door de Raad.
1.2 Bij beslissing van 29 november 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is aan partijen verzonden op 30 november 2010.
1.3 Bij brief van 13 december 2010 heeft klaagster verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.
1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.
1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 11 april 2011. Ter zitting zijn klaagster en verweerder verschenen. Klaagster werd ter zitting bijgestaan door mr. J.G.M. ter Avest, advocaat te Utrecht.
2. DE KLACHT EN HET VERZET
De klacht
Klaagster verwijt verweerder:
a. dat hij haar niet heeft bijgestaan op een wijze die van een advocaat naar de geldende maatstaven verwacht mag worden. Het door verweerder namens klaagster ingediende beroepschrift was uiterst summier en onvolledig. Verweerder heeft geen beroep gedaan op relevante wetgeving (de Algemene wet gelijke behandeling “Awgb” alsmede de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of ziekte “Wgbh/cz”), waardoor de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak niet inhoudelijk heeft beoordeeld;
b. dat zij door het handelen van verweerder schade heeft geleden, welke zij begroot op een bedrag van € 15.000,--.
De gronden van het verzet.
Klaagster heeft gesteld dat door de plaatsvervangend voorzitter niet inzichtelijk is gemaakt welke motivatie ten grondslag ligt aan de conclusie dat verweerder niet op kennelijk onjuiste gronden een beroep op de Awgb en/of Wgbh/cz achterwege zou hebben gelaten. Klaagster gaat er van uit dat de Wet wel degelijk van toepassing is op de opleiding bestuurskunde, nu dit uit de Wet zelf en de Memorie van Toelichting volgt. Klaagster heeft in dat kader een e-mailbericht overgelegd van het informatiepunt van de Commissie Gelijke Behandeling waaruit volgt dat de opleiding bestuurskunde zonder meer valt onder het begrip beroepsonderwijs. Klaagster verwijt verweerder voorts dat hij geen beroep heeft gedaan op het Onderwijs- en Examenreglement van de universiteit. De voorzitter heeft dit verwijt bij de beoordeling ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
3. VERWEER
Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van klachtonderdeel a
Verweerder heeft erop gewezen dat klaagster zelf bezwaar heeft ingediend tegen de beslissing van de Examencommissie bij het College van Beroep voor de Examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam. In dit bezwaar heeft klaagster niet aangegeven dat zij leed aan schizofrenie. Aanvankelijk had klaagster ook niet gewild dat zulks naar voren zou worden gebracht in de beroepsprocedure voor de Rechtbank, maar op uitdrukkelijk advies van verweerder, is dit toch gebeurd. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat de Rechtbank in zijn uitspraak heeft overwogen dat klaagster pas in beroep heeft aangegeven dat zij lijdt aan schizofrenie, waardoor zij problemen heeft met het doen van schriftelijke tentamens. Het College van Beroep voor de Examens had hier derhalve geen rekening mee kunnen houden. Het bestreden besluit was dus niet onzorgvuldig naar het oordeel van de Rechtbank. De Raad van State heeft deze uitspraak bevestigd. Verweerder heeft betwist dat de Awgb in dit geval van toepassing is en heeft in dat kader verwezen naar een uitspraak van het Centrale College van Beroep van 18 mei 2004. De Wgbh/cz is evenmin van toepassing volgens verweerder.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
Verweerder heeft gesteld dat klaagster een schikking heeft getroffen met de universiteit en dat zij de gestelde geleden schade niet heeft onderbouwd, zodat deze uitdrukkelijk door verweerder wordt betwist.
4. BEOORDELING VAN HET VERZET
Ten aanzien van klachtonderdeel a
De tuchtrechter kan de mate van zorg, die een advocaat jegens zijn cliënt in acht dient te nemen, slechts marginaal toetsen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast dat het beroepschrift van verweerder uitermate summier is dan wel onvoldoende is uitgewerkt. Klaagster heeft onbetwist gesteld dat zij verweerder uitdrukkelijk heeft gewezen op de toepasselijkheid van de Awgb en de Wgbh/cz. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de toepasselijkheid van deze wetgeving althans verweerder heeft nagelaten schriftelijk aan klaagster te motiveren waarom naar zijn oordeel deze wetgeving niet van toepassing zou zijn. Voorts is de Raad van oordeel dat het voor verweerder duidelijk moet zijn geweest dat hij zich meer inspanning had moeten getroosten om de beslissing van het College van Beroep voor de Examens, waarvan beroep, vernietigd te laten worden, alleen al vanwege het feit dat klaagster in de bezwaarschriftprocedure onvermeld had gelaten dat zij leed aan schizofrenie. Zelfs in het licht van de maatstaf dat een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt bij het kiezen van de aanpak van een zaak, is de Raad van oordeel dat verweerder niet de nodige zorg voor klaagster aan de dag heeft gelegd. In de voorzittersbeslissing is met dit aspect geen althans onvoldoende rekening gehouden, reden waarom het verzet gegrond en de klacht gegrond is.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
Klaagster heeft tegen dit klachtonderdeel geen gronden van verzet ingesteld. De Raad maakt de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 26 november 2010 ter zake dit klachtonderdeel tot de zijne. Het verzet is ongegrond.
5. MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de Raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.
6. BESLISSING
De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel b ongegrond en ten aanzien van klachtonderdeel b gegrond. De Raad verklaart klachtonderdeel b gegrond onder oplegging van de maatregel aan verweerder van een enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. J.A. van Keulen, mr. A.J.N. van Stigt, mr. C.A. de Weerdt, mr. E.J. van der Wilk, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2011.
griffier voorzitter