ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1752 Raad van Discipline Amsterdam 10-422U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1752
Datum uitspraak: 21-06-2011
Datum publicatie: 21-06-2011
Zaaknummer(s): 10-422U
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Patroon
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:  Dekenbezwaar tegen stagiare-ondernemer die als strovrouw optrad voor een geschrapte advocaat en op eigen naam toevoegingen aanvroeg en declareerde in zaken die zij niet zelf behandelde en waarin zij zelf geen contact had met cliënten. Tevens heeft verweerster in weerwil van een afwijzend vonnis een partij bij exploit in vrijwaring laten oproepen. Stage is inmiddels beëindigd ingevolge besluit raad van toezicht. Bezwaar gegrond. Voorwaardelijke schorsing van 6 maanden.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 juni 2011

in de zaak 10-422U

___________________________________________________________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 19 november 2011 binnengekomen bezwaar van:

De deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Utrecht

Hieronymusplantsoen 12

3512 KV  UTRECHT

tegen:

Mevrouw mr.

verweerster

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 18 november 2010, door de raad ontvangen op 19 november 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht het bezwaar tegen verweerster ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad op 12 april 2011 in aanwezigheid van de deken en diens stafmedewerker mevrouw mr. L.M. Pesch, en verweerster, bijgestaan door haar advocaat mr. P.J. de Bruin. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 18 met bijlagen, zoals vermeld in de bij die brief genoemde inventarislijst. Daarnaast heeft de raad kennis genomen van de beslissing van 16 maart 2011 van de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten inzake het administratief beroep van verweerster tegen de beslissing van de raad van toezicht te Utrecht van 21 oktober 2010 waarbij de stage van verweerster is beëindigd, en van een brief van verweersters raadsman aan de deken van 28 maart 2011.

2. Bezwaar

Het bezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld omdat zij:

a) zich heeft laten lenen om als strovrouw op te treden voor de geschrapte advocaat mr. X;

b) in zaken toevoegingen op haar eigen naam heeft aangevraagd en gedeclareerd terwijl deze zaken feitelijk werden behandeld door mr. X, waarmee verweerster formeel voor bepaalde cliënten optrad terwijl zij die cliënten materieel niet bijstond; en

c) in een procedure die verweerster voerde voor mr. X in persoon in weerwil van een afwijzend vonnis daaromtrent een partij toch bij exploit in vrijwaring heeft opgeroepen.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het bezwaar kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Verweerster is op 25 juli 2008 beëdigd en is sindsdien werkzaam geweest als stagiaire-ondernemer te Utrecht onder het patronaat van mr. Y met wie zij op hetzelfde adres kantoor gehouden heeft. Tussen verweerster en mr. Y heeft geen samenwerking bestaan als bedoeld in de Samenwerkingsverordening.

3.3 Bij brief van 1 april 2010 (blz. 5 dossier) heeft mr. X zich bij de deken beklaagd over verweerster. Naar aanleiding daarvan heeft de deken op 15 april 2010 verweerster en haar patroon uitge¬nodigd voor een bespreking (blz. 14 dossier). Dat gesprek heeft op 3 mei 2010 plaats¬gevonden en er is door de deken een schriftelijk verslag van gemaakt (blz. 15 dossier).

3.4 Uit dat besprekingsverslag blijkt het volgende. Mr. X is advocaat te Rotterdam geweest. Hij is bij beslissing van het hof van discipline van 4 september 2009 geschrapt als advocaat. Het hof bekrachtigde daarmee de beslissing van de raad van discipline Den Haag van 8 september 2008. Eerder was mr. X al bij beslissing van 2 april 2007 voor onbepaalde tijd geschorst. Verweerster behandelde reeds geruime tijd diverse zaken voor mr. X. Het betrof enerzijds zaken voor mr. X in persoon als cliënt en anderzijds zaken die feitelijk door mr. X zelf voor andere cliënten werden behandeld. Verweerster zorgde er in die laatste gevallen slechts voor dat de door mr. X opgestelde stukken werden gesteld op haar briefpapier en door haar ondertekend werden verzonden.  Het betrof zowel betaalde zaken als toevoegingszaken. In de toevoegingszaken vroeg verweerster op haar naam de toevoeging aan bij de raad voor rechtsbijstand, terwijl de zaken inhoudelijk werden behandeld door mr. X. Het ging daarbij vooral om vreemdelingenzaken, waar¬voor verweerster niet was ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand. Verweerster heeft zich ook niet vergewist van de identiteit en de wensen van de desbetreffende cliënten. Verweerster declareerde die zaken bij de raad voor rechtsbijstand.

3.5 Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de deken verweerster gevraagd om een nadere toelichting (blz. 17 dossier). Onder andere is gevraagd om uitleg over de diverse door verweerster voor mr. X behandelde dossiers. Hierop heeft verweerster gereageerd met een uitgebreide brief met bijlagen (blz. 18 e.v. dossier). Verweerster schrijft hierin onder meer dat zij het dossier mr. X/orde van advocaten (niet afgegeven stageverklaring) bij de rechtbank Rotterdam in behandeling had voor mr. X. Bij de bijlagen bevinden zich onder nummer 2 en 3 enige stukken betreffende die zaak, waaronder een brief van de rechtbank Rotterdam aan verweerster van 13 oktober 2009, de beslissing van de raad van discipline Den Haag  van 2 april 2007 en de beslissing van het hof van discipline van 4 september 2009 met betrekking tot mr. X. Naar aanleiding hiervan heeft de deken verweerster op 8 juli 2010 verzocht om de betreffende dossiers over te leggen (blz. 58 dossier). Op 27 juli 2010 heeft verweerster deze stukken aan de deken toegezonden (blz. 60 e.v. dossier).

3.6 Ook de raad voor rechtsbijstand heeft verweerster uitgenodigd voor een gesprek over haar praktijkvoering; dat gesprek heeft op 7 oktober 2010 plaatsgevonden en er is door de raad voor rechtsbijstand een notitie opgesteld die op 19 oktober 2010 aan verweerster is toegezonden (blz. 113 dossier). Uit de notitie blijkt het voornemen van de raad voor rechtsbijstand om de inschrijving van verweerster door te halen en een klacht bij de deken in te dienen. Op 12 november 2010 is aan verweerster bericht dat haar inschrijving bij de raad voor rechtsbijstand is doorgehaald (blz. 117 dossier) en op dezelfde datum is de aangekondigde klacht tegen verweerster bij de deken ingediend (blz. 107 dossier).

3.7 Bij beschikking van 21 oktober 2010 heeft de raad van toezicht te Utrecht besloten dat het optreden van verweerster dermate laakbaar is dat het aanleiding vormt tot ambtshalve beëindiging van verweersters stage per die datum op grond van art. 26 Advocatenwet jo. art. 9 lid 1 sub d Stageverordening. In zijn beslissing van 16 maart 2011 heeft de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten het door verweerster tegen de beslissing van de raad van toezicht te Utrecht ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

3.8 In een procedure bij de kantonrechter te Rotterdam trad verweerster op voor mr. X als haar cliënt. In die procedure had mr. X nog voorafgaande aan de bemoeienissen van verweerster een verzoek gedaan om een aantal partijen in vrijwaring te mogen oproepen. Dat verzoek is bij vonnis van 3 oktober 2008 (blz 120/21 dossier) afgewezen. In weerwil van dat vonnis heeft verweerster één van die partijen bij exploit van 30 december 2008 toch in vrijwaring opgeroepen om in de procedure te verschijnen. De sectorvoorzitter kanton van de rechtbank Rotterdam heeft zich in een brief van 5 maart 2009 aan verweerster en in een brief van 17 maart aan verweerster en haar patroon hierover beklaagd met de mededeling dat hij overwoog hierover een klacht in te dienen tegen verweerster. Verweersters patroon heeft bij brief van 7 juli 2009 geantwoord dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De sectorvoorzitter heeft daarmee genoegen genomen en er is geen klacht ingediend (blz. 122 e.v. dossier).

4. Beoordeling

4.1 De raad zal de onderdelen van het bezwaar hierna afzonderlijk behandelen.

4.2 Ten aanzien van onderdeel a overweegt de raad als volgt.

Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard staat vast dat verweerster als strovrouw van mr. X is opgetreden. Verweerster betwist dat feitelijk ook niet. Uit het verslag van de bespreking van de deken met verweerster en haar patroon dat op 3 mei 2010 heeft plaatsgevonden, komt naar voren dat verweerster mr. X volledig vertrouwde en dat zij het daarom niet vreemd vond dat mr. X haar zaken overdroeg die hij vervolgens inhoudelijk zelf bleef behandelen. Ook erkent verweerster, zoals blijkt uit de beslissing van de algemene raad van 16 maart 2011, dat zij zich heeft verlaten op de kennis en kunde van mr. X. Feitelijk trad verweerster in dergelijke zaken alleen formeel voor de cliënt op, terwijl de zaak materieel door mr. X werd behandeld. Verweerster erkent ook dat een aantal van deze cliënten alleen met mr. X wilden spreken. De raad moet, nu van het tegendeel niet is gebleken, aannemen dat verweerster in deze dossiers volledig op een door mr. X uitgezette koers is gevaren zonder daarin haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij in elk geval sinds 7 juli 2009 (zie 3.8) wist dat mr. X geen advocaat meer was. De raad rekent het haar aan dat die wetenschap kennelijk geen aanleiding heeft gevormd om het behandelen van zaken van en voor mr.X te beëindigen, te meer nu ook haar patroon haar toen heeft geadviseerd geen zaken meer te behandelen van en voor mr. X. Daar komt nog bij dat verweerster sinds oktober 2009 de inhoud van de beslissingen houdende de maatregelen die tegen mr. X getroffen waren kende, gelet op de door verweerster overgelegde stukken (zie 3.5). Ook die wetenschap heeft – voor zover de raad heeft kunnen vaststellen – niet geleid tot enige gedragsverandering van verweerster ten opzichte van de zaken van mr. X. Als verweerster niet zou hebben geweten hoe zij die kwestie moest aanpakken had zij haar patroon dan wel de stagebegeleider of de deken om advies kunnen en moeten vragen. Niet gebleken is dat verweerster dat heeft gedaan. Door aldus te handelen heeft verweerster gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

Onderdeel a is dan ook gegrond.

4.3 Ten aanzien van onderdeel b overweegt de raad als volgt.

Uit het onderzoek dat door de raad voor rechtsbijstand is verricht en uit de beslissing om de inschrijving van verweerster door te halen van 12 november 2010 (blz. 117 dossier) blijkt dat de aan verweerster verweten handelingen inderdaad hebben plaatsgevonden, hetgeen verweerster ook heeft erkend. Zij heeft toevoegingen aangevraagd en gedeclareerd voor zaken die zij niet zelf behandelde. Dat waren vaak vreemdelingen¬zaken, waarvoor zij niet was ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand. Verweerster heeft zich niet vergewist van de identiteit en de rechtsvragen van de betreffende cliënten. Zij heeft de zaken inhoudelijk laten behandelen door mr. X, van wie zij in elk geval vanaf 7 juli 2009 wist dat hij als advocaat was geschrapt. Anders dan verweerster heeft aange¬voerd is dit geenszins te vergelijken met het geval dat op naam van een kantoor¬genoot een toevoeging wordt aangevraagd. Het feit dat de raad voor rechtsbijstand de declaraties niet heeft betaald doet aan het voorgaande niet af. Door aldus te handelen heeft verweerster gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

Onderdeel b is dan ook gegrond.

4.4 Ten aanzien van onderdeel c overweegt de raad als volgt.

Uit de stukken in het dossier over deze kwestie (blz. 120 tot en met 127) blijkt dat verweerster ondanks het afwijzend vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2008 bij exploit van 30 december 2008 een partij in vrijwaring heeft opgeroepen in een zaak waarin mr. X de gedaagde partij was. Mogelijk was verweerster niet op de hoogte van de inhoud van dat vonnis, maar zij heeft zich kennelijk niet verdiept in de wettelijke voorschriften omtrent oproeping in vrijwaring. Dan had zij immers geweten dat de rechtbank eerst moet toestaan dat een derde in vrijwaring wordt opgeroepen, waartoe een incident geopend moet worden door de partij die dit wenst. Dat is verweerster aan te rekenen nu zij als advocaat immers een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de zaken die zij behandelt. In zoverre heeft verweerster zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Eén en ander klemt temeer nu de sectorvoorzitter kanton van de rechtbank Rotterdam zich bij brief van 5 maart 2009 heeft beklaagd over deze gang van zaken bij verweerster en haar in het vooruitzicht heeft gesteld een klacht te zullen indienen. Dat de sectorvoorzitter kanton uiteindelijk - na de reactie van verweersters patroon - heeft afgezien van het indienen van een klacht doet aan het voorgaande niet af.

Onderdeel c is dan ook gegrond.

5. Maatregel

De raad rekent verweerster aan dat zij,  in weerwil van haar wetenschap dat mr. X geen advocaat meer was,  is doorgegaan met het verrichten van de gewraakte handelingen. Verweerster heeft daardoor blijk gegeven niet te begrijpen wat het beroep van advocaat en de daarmee samen¬hangende eigen verantwoordelijkheid inhoudt en tevens heeft zij hierdoor het aanzien van de advocatuur als beroepsgroep ernstig geschaad. Anderzijds is de raad van oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, te weten dat verweerster zich nog in haar stageperiode bevond en dat haar patroon, nadat deze in elk geval in maart 2009 op de hoogte raakte van een en ander, onvoldoende begeleiding en hulp heeft geboden om de verweten gedragingen te beëindigen en voor de toekomst te voorkomen. Ook heeft de raad begrip voor de omstandigheid dat verweerster het slachtoffer is geworden van misbruik door een reeds geschrapte advocaat, waartegen zij blijkbaar moeilijk weerstand kon bieden. In deze laatst bedoelde omstandigheden ziet de raad aanleiding de maatregel van schorsing voor zes maanden, die hij gepast vindt, geheel voorwaardelijk op te leggen.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar in al zijn onderdelen gegrond;

- legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden;

- bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerster binnen de hierna vermelde proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat verweerster weer bevoegd is de advocatenpraktijk uit te oefenen.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, A. Gerritsen-Bosselaar, J.M. van de Laar, M.W. Schüller, leden, met bijstand van mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2011.

voorzitter             griffier

Deze beslissing is in afschrift op 21 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud wor¬den ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.