ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1684 Raad van Discipline Amsterdam 11-033Alk
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1684 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-06-2011 |
Datum publicatie: | 06-06-2011 |
Zaaknummer(s): | 11-033Alk |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de eigen advocaat, verzetzaak. Een eerdere klacht van klaagster over het laten verlopen van een vervaltermijn door verweerder is gegrond verklaard. Klaagster stelt nu dat verweerder, voordat zij hem aansprakelijk stelde,ten onrechte een rooskleuriger inschatting gaf over haar zaak dan daarna. De raad heeft dit feitelijk niet kunnen vaststellen. Verzet ongegrond. |
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 6 juni 2011
in de zaak 11-033 Alk
_________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
Mevrouw
k l a a g s t e r
tegen
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 31 januari 2011, door de raad ontvangen op 1 februari 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2. Bij beslissing van 8 februari 2011 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 februari 2011 aan klaagster is verzonden.
1.3. Bij brief van 19 februari 2011, op 22 februari 2011 door de raad ontvangen, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 30 maart 2011. Klaagster en verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5. De raad heeft kennisgenomen van:
a. de beslissing van de voorzitter, waarvan verzet, en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst is gegeven (stukken genummerd 1 tot en met 15);
b. het verzetschrift van klaagster van 19 februari 2011 met 6 bijlagen.
2. De klacht, het verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij na aansprakelijk te zijn gesteld door klaagster het standpunt heeft ingenomen dat de kansen van klaagster in een procedure tegen de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar nihil zouden zijn geweest en dat klaagster geen schade heeft geleden als gevolg van de beroepsfout van verweerder.
2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat er een grote discrepantie bestaat tussen de inschattingen die verweerder gaf vóór en na de aansprakelijkheidsstelling over de haalbaarheid van de zaak van klaagster en dat de voorzitter dit onvoldoende heeft meegewogen in de beslissing van 8 februari 2011.
3. Feiten
Voor de beoordeling van het verzet kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Verweerder heeft klaagster in de periode november 2002 tot medio 2003 bijgestaan in een geschil met haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar. De zaak ging over de vraag of klaagster recht had op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. De arbeidsongeschiktheidsverzekeraar heeft zich bij brief van 23 januari 2002 op het standpunt gesteld dat er definitief geen dekking was onder de polis vanwege het ontbreken van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis. Er gold een vervaltermijn van één jaar waarbinnen eventuele vorderingen op grond van de polis aanhangig moesten worden gemaakt. Deze termijn heeft verweerder laten verstrijken en om die reden heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder, welke bij beslissing van de raad van 28 juni 2006 (05-188 Alk) gegrond is verklaard.
3.2 Verweerder heeft de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar na het verstrijken van de vervaltermijn om herziening van de beslissing verzocht, maar deze heeft haar eerdere standpunt niet gewijzigd. Bij brief van 6 mei 2003 heeft verweerder klaagster een inschatting over de haalbaarheid van de zaak gegeven. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat de zaak van klaagster geen grote kans van slagen had. Klaagster heeft verweerder bij brief van 7 mei 2003 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van zijn beroepsfout.
3.3 Klaagster weigerde in eerste instantie om de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder inzage te geven in haar (medische) dossier. In mei 2007 verloor zij een kort geding waarin zij schadevergoeding vorderde van verweerder wegens de beroepsfout. Daarna heeft zij alsnog toestemming gegeven voor volledige inzage in het medische dossier van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar. Zowel verweerder als zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar hebben zich steeds op het standpunt gesteld dat klaagster geen schade heeft geleden als gevolg van de beroepsfout van verweerder.
4. Beoordeling van het verzet
4.1 Bij de beoordeling van het verzet stelt de raad voorop dat het gaat om een klacht tegen de eigen advocaat waarbij de tuchtrechter slechts kan beoordelen of het handelen en nalaten van de advocaat in strijd is geweest met wat een behoorlijk advocaat betaamt. Zowel in het verzetschrift als bij de behandeling van het verzet heeft klaagster gesteld dat haar grootste bezwaar tegen verweerder is de discrepantie tussen zijn stellingname vóór de aansprakelijkheidstelling en daarna. Volgens klaagster was verweerder vóór de aansprakelijkheidstelling door klaagster veel positiever over haar zaak dan daarna. De raad heeft deze stelling van klaagster onderzocht en komt tot de conclusie dat deze geen feitelijke steun vindt in de stukken. Immers verweerder heeft bij brief van 6 mei 2003 een schriftelijke inschatting van de kansen van de zaak van klaagster gegeven en vervolgens heeft klaagster bij brief van 7 mei 2003 verweerder aansprakelijk gesteld. Voor zover klaagster doelt op (concept)brieven van verweerder aan haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar kan zij daaraan ook niet deze conclusie verbinden. In die brieven behartigt verweerder juist de belangen van klaagster door zoveel mogelijk stellingen in haar voordeel te poneren. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zich jegens klaagster (zeer) positief heeft uitgelaten over haar kansen in een procedure tegen de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar. Met de voorzitter is de raad voorts van mening dat uit de stukken niet blijkt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt door zich in het civielrechtelijk geschil met klaagster op het standpunt te stellen dat zij de zaak tegen haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar niet zou hebben kunnen winnen. Het optreden van (de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van) verweerder in het door klaagster aangespannen kort geding zoals hiervoor bedoeld onder 3.3 waarin een voor klaagster nadelige uitleg van de polis van haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar is gegeven, valt verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten.
4.2 Volgens de raad kunnen de door klaagster aangevoerde verzetsgronden derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
de raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2011 door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B.E. van der Molen, B. Roodveldt, B.J. Sol, M.J. Westhoff leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 6 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
• klaagster
• verweerder
• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar
• de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.