ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1672 Raad van Discipline Amsterdam 10-113A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1672 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2011 |
Datum publicatie: | 23-05-2011 |
Zaaknummer(s): | 10-113A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | verzetbeslissing |
BESLISSING d.d. 23 mei 2011
in de zaak 10-113A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslis-sing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
mevrouw mr.
p/a de heer mr.
k l a a g s t e r
tegen:
de heer
v e r w e e r d e r
1. verloop van de procedure:
1.1 Bij brief van 31 maart 2010, door de raad ontvangen op 1 april 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 3 mei 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk onge-grond geacht, welke beslissing op 6 mei 2010 is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij brief van 12 mei 2010, door de raad per fax ontvangen op 11 mei 2010, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 4 oktober 2010 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Klaagster werd bijgestaan door gemachtigde De Kreek. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt en klaagster heeft pleitnotities overgelegd.
1.5 Bij brief van 4 oktober 2010 heeft klaagster een verzoek tot wraking ingediend tegen lid mr. H.C.J.M. Karkens, welk wrakingsverzoek bij beslissing van 7 februari 2011 van de raad is afgewezen.
1.6 Bij brief van 1 december 2010 heeft klaagster een verzoek tot wraking ingediend tegen voorzitter mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, in welk wrakingsverzoek klaagster bij beslis-sing van 7 februari 2011 van de raad niet ontvankelijk is verklaard.
1.7 De raad heeft voor het overige kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waar-van verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het onder 1.3 genoemde verzetschrift met producties, de faxbrief van klaagster van 19 september 2010 met producties en van de in de punten 1.5 en 1.6 genoemde stukken ter zake van de wrakingsprocedures.
2. de klacht/het verzet:
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met Gedragsregel 30 heeft gehandeld nu hij bij pleidooi op 14 januari 2010 voor de rechtbank Rotterdam een uitlating heeft gedaan (als gepubliceerd in de Telegraaf van 16 januari 2010) die haaks staat op de stelling die hij in de conclusie van antwoord heeft ontwikkeld. Door aldus te handelen heeft verweerder volgens klaagster de norm, vastgelegd in artikel 46 Advoca-tenwet, overtreden.
2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft bevonden nu zij de uitspraak waarvan verzet niet heeft gemotiveerd en niet heeft begrepen waarop de klacht in essentie ziet, namelijk dat verweerder de rechtbank welbewust feitelijk en (fiscaal)juridisch onjuist heeft voorgelicht en dat hij zijn meldingsplicht op grond van de Wet melding ongebruikelijke transacties (‘Wet MOT’), thans de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (‘Wwft’), heeft geschonden.
3. feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, worden volstaan met de door de voorzitter in haar beslissing van 3 mei 2010 vastgestelde feiten nu het verzet zich daartegen niet richt en de raad die feiten niet onjuist omschreven acht.
4. beoordeling van het verzet
4.1 In het verzetschrift wordt aangevoerd dat de voorzitter de klacht niet goed heeft begre-pen, omdat de klacht (mede) ziet op het verzuim van verweerder om zijn meldingsplicht in het kader van de Wet MOT, thans de Wwft, na te leven. De raad stelt vast dat dit verwijt aan verweerder niet valt te lezen in de aanbiedingsbrief van de deken aan de raad van 31 maart 2010 en evenmin in de brief van de deken van 26 januari 2010 aan klaagster en verweerder waarin de deken – na een correctie door klaagster op een eerdere klachtomschrijving van de deken – een verbeterde klachtomschrijving geeft. Het onderzoek van de deken heeft op dit verwijt ook geen betrekking gehad. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste tuchtrechter wordt de klacht begrensd door de bij de deken ingediende klacht en wat door de deken in het onderzoek als bedoeld in artikel 46c Advocatenwet is onderzocht (hof van discipline 8 januari 2007, nr. 4566). De voorzitter heeft bij de klachtomschrijving dan ook terecht aansluiting gezocht bij de klachtomschrijvingen van de deken. De raad merkt verder op dat volgens vaste rechtspraak van de hoogste tuchtrechter het een klager niet is toegestaan om hangende een tuchtprocedure nieuwe klachten bij de raad in te dienen dan wel bestaande klachten aan te vullen (hof van discipline 27 april 1987, nr. 958). Nu klaagster zulks heeft gedaan ten aanzien van genoemde meldingsplicht is klaagster in haar verzet ten aanzien van dat onderdeel niet ontvankelijk.
4.2 De raad meent voorts dat de voorzitter gezien de tekst van haar beslissing van 3 mei 2010 niet voorbij is gegaan aan de essentie van de klacht, zoals deze door de deken aan de raad is voorgelegd, inhoudende een schending van Gedragsregel 30 door de rechter onjuist voor te lichten in de onder 2.1 genoemde uitlatingen. Het verzet op dit onderdeel is derhalve ongegrond.
4.3 Met de voorzitter is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast. Nu de klacht is gericht tegen de advocaat van klaagsters wederpartij, heeft te gelden de (door het hof van discipline gehanteerde) maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Evenwel is uit de stukken en hetgeen partijen verder hebben aangevoerd niet gebleken dat verweerder de grenzen van de vrijheid die hem als advocaat in beginsel bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt toekomt, gemeten naar genoemde maatstaf, heeft overschreden. De raad neemt de conclusie en de overwegingen van de voorzitter over en maakt die tot de zijne.
4.4 In het verzetschrift wordt nog aangevoerd dat de voorzitter eraan voorbij is gegaan dat verweerder de rechtbank onjuist heeft voorgelicht over de werking van artikel 16 lid 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen (‘AWR’). Op het uitdragen van een bepaalde zienswijze op het recht ziet Gedragsregel 30 evenwel niet. Deze regel ziet op het doen van kennelijk onjuiste feitelijke mededelingen door een advocaat. Een advocaat mag ten aanzien van het recht de uitleg verdedigen die hem goeddunkt. De rechter moet immers verondersteld worden het recht te kennen en is niet afhankelijk van de voorlichting dienaangaande door (de advocaten van) partijen. Of in de stukken van verweerder een zienswijze op artikel 16 lid 4 AWR besloten ligt die afwijkt van de heersende visie, dient derhalve in het kader van deze tuchtrechtelijke procedure in het midden te blijven.
4.5 Het verzet is derhalve ongegrond.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart klaagster in het verzet niet ontvankelijk, voor zover dat ziet op verweerders schending van de meldingsplicht in het kader van de Wet MOT en/of de Wwft en verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door Mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. R.P.F. van der Mark, mr. M.J.G.H. Verviers, mr. D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 23 mei 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.
* * * * *