ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1668 Raad van Discipline Amsterdam 10-328A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1668
Datum uitspraak: 23-05-2011
Datum publicatie: 23-05-2011
Zaaknummer(s): 10-328A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over vereiste communicatie, met name met betrekking tot een zitting bij het gerechtshof. Klacht deels gegrond. Met inachtneming ontbreken eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen wordt geen maatregel opgelegd.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 23 mei 2011

in de zaak 10-328A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 2 september 2010 binnengekomen klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 31 augustus 2010, bij de raad binnengekomen op 2 september 2010 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 7 maart 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 17 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a) klager niet schriftelijk op de hoogte heeft gebracht van plaats, datum en tijdstip van de zitting bij het gerechtshof en klager in plaats daarvan eerst een half uur

voor de zitting telefonisch daarvan op de hoogte heeft gebracht, waardoor hij niet

meer in staat was naar de zitting te komen;

b) de afspraak om tenminste twee weken voor de zitting nog een bespreking te plannen, om te bezien welke stukken nog zouden worden overgelegd, niet is nagekomen;

c) ten onrechte zou hebben gesteld dat hij klager op vrijdag 5 maart 2010 heeft gebeld en heeft ingesproken op zijn voicemail;

d) klager ook niet achteraf op de hoogte heeft gesteld van het verloop van de zitting;

e) onvoldoende zijn best heeft gedaan voor klagers zaak en geen vooruitgang heeft geboekt.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder heeft voor klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Alkmaar waarbij klager was veroordeeld om een maandelijkse onderhoudsbijdrage van € 450 ten behoeve van zijn minderjarige kind te betalen.

3.2 Bij brief van 30 oktober 2009 heeft verweerder klager een kopie van het beroepschrift met een aantal producties toegezonden.

3.3 Bij brief van 5 januari 2010 aan verweerder heeft het gerechtshof de mondelinge behandeling bepaald op 8 maart 2010 en daarbij meegedeeld dat de behandeling van 22 februari 2010 niet door zou gaan.

3.4 Op 8 maart 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof te Amsterdam. Klager was daarbij niet aanwezig.

3.5 Na de mondelinge behandeling heeft verweerder de na de zitting van klager verkregen jaaropgave over 2009 nog aan het hof toegezonden.

3.6 Het hof heeft de door klager te betalen bijdrage ten behoeve van het kind vastgesteld op € 400 per maand.

4 Beoordeling

Ad klachtonderdeel a

4.1 Verweerder stelt dat hij klager bij brief van 11 januari 2010, verzonden per gewone post, heeft opgeroepen voor de zitting bij het hof van 8 maart 2010, onder bijvoeging van de oproepingsbrief van het hof van 5 januari 2010. Klager betwist dit en stelt geen schriftelijke oproep voor de zitting te hebben ontvangen. Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat verweerder heeft nagelaten een schriftelijke oproep voor de zitting te versturen. Dit betekent echter nog niet dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om zich ervan te vergewissen dat klager wist van de zitting. Vast staat immers dat verweerder de oproep voor de zitting niet per aangetekende post heeft verstuurd en ook staat vast dat verweerder – die van klager geen enkel teken had ontvangen dat hij van de zitting wist - tot een half uur voor de zitting van maandag 8 maart 2010 geen andere poging heeft gedaan om bij klager na te gaan of hij van de zitting wist dan het laten inspreken van de voicemail van klager door zijn secretaresse op vrijdagmiddag 5 maart 2010. Dat is onvoldoende, zeker nu duidelijk was – en ook klager wist – dat in ieder geval nog de jaaropgave van klager over 2009 aan het hof moest worden toegezonden voorafgaand aan de zitting en verweerder die jaaropgave nog niet van klager had ontvangen. Verweerder mocht er onder deze omstandigheden niet van uitgaan dat klager van de zitting wist en had meer moeite moeten doen om dat te verifiëren. Hierbij acht de raad van belang dat waar rechterlijke autoriteiten de uitnodiging voor de zitting naar de advocaat sturen, er een grote verantwoordelijkheid op de advocaat rust om ervoor te zorgen dat de cliënt van de zitting op de hoogte raakt. In dat licht is de werkwijze van verweerder naar het oordeel van de raad onvoldoende geweest, zodat dit klachtonderdeel gegrond is.

Ad klachtonderdeel b

4.2 Uit de stukken noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is komen vast te staan dat verweerder met klager de afspraak zou hebben gemaakt om ten minste twee weken voor de zitting nog een bespreking te plannen. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c en d

4.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte heeft gesteld dat verweerder klager op 5 maart 2010 heeft gebeld. Verweerder heeft overgelegd een kopie uit het telefoonschrift dat door de receptioniste van verweerder wordt gebruikt. Daarin staat de handgeschreven aantekening dat op 5 maart 2010 de voicemail van klager is ingesproken. Ook heeft verweerder een gespreksspecificatie van KPN overgelegd, waaruit blijkt dat het nummer van verweerder zowel op 5 maart als op 8 maart vanuit het kantoor van verweerder is gekozen. De raad acht dan ook aannemelijk dat verweerder klager op 5 maart 2010 heeft gebeld. Ter zitting heeft klager voorts erkend dat hij verweerder op 8 maart 2010 telefonisch heeft gesproken. De klachtonderdelen zijn mitsdien ongegrond.

Ad klachtonderdeel e

4.4 Het laatste klachtonderdeel ziet op de wijze waarop verweerder de zaak heef behandeld. Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De gedragingen van verweerder zijn, gemeten naar genoemde maatstraf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het klachtonderdeel is ongegrond.

5 Maatregel

5.1 Nu verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en hij ter zitting heeft aangegeven dat hij zich zal beraden over de wijze waarop door hem cliënten voor de zitting worden opgeroepen en de bereidheid heeft getoond om de wijze van oproeping in de toekomst mogelijk te veranderen, ziet de raad geen aanleiding om een maatregel op te leggen.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b t/m d ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, H.C.M.J. Karskens, R.P.F. van der Mark, M. Pannevis, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2011.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 23 mei 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC

Prinsenbeek

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan

uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Telefonische informatie

076 – 548 4607.