ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1524 Raad van Discipline Amsterdam 10-287A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1524
Datum uitspraak: 04-04-2011
Datum publicatie: 12-04-2011
Zaaknummer(s): 10-287A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht advocaat wederpartij. Niet is gebleken dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat zij in strijd met de waarheid waren en/of dat zij (anderszins) bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschonden zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Verzet ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING van 4 april 2011

in de zaak 10-287A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 13 augustus 2010 op de op 22 juli 2010 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

verweerster

1. verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 21 juli 2010, door de raad ontvangen op 22 juli 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 12 augustus 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 augustus 2010 aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 26 augustus 2010 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 26 januari 2011. Klager en verweerster zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

a. de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

b. het verzet van klager;

c. de aanvullende toelichting met bijlagen die klager op 20 januari 2011 aan de raad heeft toegezonden.

2. de klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door klagers advocaten bij het hof in diskrediet te brengen en daarmee klagers (proces)positie te verzwakken, doordat zij tijdens een mondelinge behandeling op 18 maart 2010 bij het hof welbewust in strijd met de waarheid tegen het hof heeft gezegd:

a. dat mr. P de dochter van klager met lasterlijke e-mails achtervolgt;

b. dat de “procesvoerdrang” van klager niet wordt geremd door zijn advocaten omdat zij daarvan behoorlijk profiteren; en

c. dat haar cliënte, klagers ex-echtgenote, nooit over witwassen in relatie tot klager zou hebben gesproken of bedoeld heeft hierover te spreken, welke stelling verweerster ook tijdens een zitting op 13 augustus 2009 ten overstaan van de rechtbank Amsterdam zou hebben betrokken.

2.2 Het verzet houdt – zakelijk weergegeven – in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, omdat de voorzitter onvoldoende inhoudelijk op de feiten is ingegaan. De voorzitter zou verder miskend hebben dat klager een eigen belang heeft, nu klager er belang bij heeft om te worden bijgestaan door advocaten die niet in hun eer zijn aangetast.

3. feiten

Voor de beoordeling van het verzet kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager heeft een geschil met zijn ex-echtgenote, waarin hij wordt bijgestaan door zijn advocaten mr. P en mr. G. Op 13 augustus 2009 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Amsterdam. Op 18 maart 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het hof Amsterdam.

4. beoordeling van het verzet

4.1 De raad stelt vast dat de klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij. Te dien aanzien heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behandelen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is echter niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien de advocaat (3) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Wat ook zij van het belang dat klager zelf heeft om over beschuldigingen aan het adres van zijn advocaten te klagen, de raad is met de voorzitter van oordeel dat de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond zijn. Verweerster heeft gemotiveerd ontkend dat zij tijdens de zitting van 18 maart 2010 heeft gesteld (i) dat mr. P de dochter van klager met lasterlijke e-mails achtervolgt en/of (ii) dat de “procesvoerdrang” van klager niet wordt geremd door zijn advocaten omdat zij daarvan behoorlijk profiteren. Nu uit het door klager overgelegde proces-verbaal van de zitting (dit stuk heeft klager als bijlage 3 bij de toelichting van 20 januari 2011 aan de raad verzonden) noch uit de overige stukken van het dossier blijkt dat verweerster zodanige uitlatingen ter zitting van het hof überhaupt heeft gedaan, kunnen de klachtonderdelen a en b reeds daarom niet slagen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad dat partijen het er met elkaar over eens zijn dat de letterlijke term ‘witwassen’ nooit door verweerster en/of haar cliënte is gebruikt. Blijkbaar heeft klager aanstoot genomen aan de verklaring van verweerster dat zij meermaals met klager meeging naar Antwerpen, en daar grote bedragen aan contant geld heeft opgenomen en aan klager heeft overhandigd. Anders dan klager is de raad met de voorzitter van oordeel dat uit deze verklaring van de cliënte van verweerster niet kan worden opgemaakt dat de cliënte van verweerster klager heeft willen beschuldigen van ‘witwassen’, hetgeen verweerster verder ook ten stelligste heeft ontkend. Volgens de raad kan ook niet worden gesteld dat verweerster heeft gelogen over de suggestie van haar cliënte dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan witwassen, zodat ook klachtonderdeel c kennelijk ongegrond is.

4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, is er geen plaats voor nader onderzoek van de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

de raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door : mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. M. Pannevis, mr. J.J. Trap, mr. S. Wieberdink, leden met bijstand van mr. F.A. Chorus als griffier en uitsproken ter openbare zitting van 4 april 2011.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager;

- verweerster;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.