ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1519 Raad van Discipline Amsterdam 10-142H
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1519 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-04-2011 |
Datum publicatie: | 12-04-2011 |
Zaaknummer(s): | 10-142H |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Mondelinge betalingsafspraak terwijl verweerder wist dat aan klaagster toevoeging was verleend. Afspraak niet schriftelijk vastgelegd. . Klacht gegrond, enkele waarschuwing. |
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING van 4 april 2011
in de zaak 10-142H
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 23 april 2010 binnengekomen klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
de heer mr.
verweerder
1. verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 22 april 2010, door de raad ontvangen op 23 april 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 oktober 2010. Verschenen zijn aldaar klaagster en haar advocaat. Ook verweerder is ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
a. de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 28 in de in die brief genoemde inventarislijst.
2. klacht
2.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder:
a. klaagsters huurzaak in september 2008 alleen als betalend advocaat heeft willen behandelen , terwijl hij wist dat aan klaagsters vorige advocaat een toevoeging voor deze zaak was verleend;
b. heeft geweigerd om het op 26 en 28 september 2008 door klaagster aan verweerder betaalde voorschot terug te betalen.
2.2 Door aldus te handelen dan wel na te laten heeft verweerder volgens klaagster de norm, vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, overtreden en heeft hij gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.
2.3 Klaagster verzoekt de raad om verweerder bij gegrondbevinding van de klacht als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verweerder het aan klaagster betaalde voorschot ten belope van € 2.350,- aan haar terugbetaalt.
3. feiten
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.1 In 2008 is een geschil ontstaan tussen klaagster en haar woningbouwvereniging. Klaagster heeft mr. X verzocht om haar daarin bij te staan. Mr. X heeft de zaak in behandeling genomen. Hij heeft op naam van klaagster een toevoeging aangevraagd en verkregen.
3.2 De woningbouwvereniging heeft rond september 2008 een kort geding tegen klaagster geëntameerd, waarbij – onder meer - ontruiming van de woning van klaagster werd gevorderd. Het kort geding zou op 3 oktober 2008 plaats vinden. Klaagster heeft vervolgens met verweerder - die toen de advocaat was van de echtgenoot van klaagster in diens strafzaak - afgesproken dat hij de behandeling van de zaak van klaagster van mr. X zou overnemen en klaagster zou bijstaan in dit kort geding. Toen deze afspraak werd gemaakt was verweerder ervan op de hoogte dat mr. X voor deze zaak een toevoeging had verkregen.
3.3 Op 22 september 2008 heeft verweerder aan klaagster een voorschotdeclaratie gestuurd voor een bedrag van € 2.000,- exclusief BTW. Klaagster heeft deze declaratie betaald. Nadat klaagster de procedure in kort geding had verloren heeft mr. X de behandeling van de zaak weer van verweerder overgenomen. Klaagster heeft verweerder bij herhaling gevraagd om het door haar betaalde bedrag van € 2.350,- aan haar terug te betalen. Verweerder heeft geweigerd om hieraan gevolg te geven.
4. beoordeling van de klacht
klachtonderdeel a
4.1 De raad stelt voorop dat ingevolge gedragsregel 24 lid 3 de advocaat schriftelijk moet vastleggen dat een cliënt die in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp er van afziet daar gebruik van te maken.
4.2 Verweerder erkent dat hij betaling heeft gevraagd voor de behandeling van de zaak van klaagster, terwijl hij wist dat aan klaagster een toevoeging voor deze zaak was verleend. Volgens verweerder heeft hij dit bij het overnemen van de zaak van mr. X uitdrukkelijk met klaagster afgesproken, en heeft hij de voorschotdeclaratie gezien als bevestiging van deze afspraak. Verweerder stelt dat hij de betalingsafspraak heeft gemaakt omdat mr. X reeds de nodige uren aan de zaak van klaagster had besteed. Als verweerder de zaak op basis van toevoeging zou behandelen zou de zaak voor hem niet veel hebben opgeleverd , gezien de verhouding tussen de reeds door mr. X gewerkte uren en de werkzaamheden die verweerder nog zou moeten verrichten. Nu klaagster het voorschot prompt heeft betaald mocht hij ervan uitgaan dat zij het met deze gang van zaken eens was.
4.3 De raad overweegt als volgt. Vast staat dat verweerder de door hem gestelde betalingsafspraak met klaagster niet schriftelijk heeft vastgelegd, terwijl dit gezien het voorgaande dus wel op zijn weg had gelegen. Daartoe tekent de raad ten overvloede aan dat de voorschotdeclaratie – zoals verweerder overigens ook erkent, pagina 40 van het klachtdossier – niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke vastlegging van zodanige afspraken. Nu verweerder niet aan de genoemde documentatieplicht heeft voldaan heeft verweerder dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het door verweerder gevoerde betoog maakt dit niet anders. De raad neemt in aanmerking dat klaagster nadrukkelijk ontkent dat verweerder bij het aanvaarden van haar opdracht direct duidelijk heeft laten weten dat hij de zaak alleen tegen betaling in behandeling wilde nemen. Volgens klaagster heeft verweerder zich namelijk in eerste instantie akkoord verklaard met het behandelen van de zaak op basis van toevoeging, en heeft verweerder pas na het overnemen van de zaak van mr. X, toen hij reeds beschikte over het dossier, alsnog om betaling gevraagd. Klaagster heeft aangevoerd dat zij zich genoodzaakt zag het voorschot te betalen onder druk van het naderende kort geding dat op 3 oktober 2008 zou plaatsvinden. Ook betrekt de raad bij zijn oordeel dat mr. X, die weer als klaagsters advocaat optreedt, ter zitting onweersproken heeft aangevoerd dat hij op pas 29 september 2008, derhalve na het verzenden van de voorschotdeclaratie door verweerder, zijn urenspecificatie aan verweerder heeft gezonden. Aldus kan de raad de exacte feitelijke gang van zaken en de inhoud van die afspraak niet vaststellen. Nu verweerder de door hem gestelde afspraak niet schriftelijk heeft vastgelegd hoewel hij daartoe wel gehouden was valt hem daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Klachtonderdeel a is derhalve gegrond.
klachtonderdeel b
4.4 Klachtonderdeel b ziet op de civielrechtelijke gevolgen van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen van verweerder. Die kwestie kan niet in deze klachtzaak worden beslist. Zo nodig zal klaagster deze kwestie aan de civiele rechter moeten voorleggen. Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.
5. maatregel
5.1 Met inachtneming van alle omstandigheden van het geval acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.
5.2 Aan het opleggen van een bijzondere voorwaarde zoals door klaagster verzocht komt de raad niet toe gezien de aard van de maatregel die zal worden opgelegd. Een en ander neemt niet weg dat het verweerder zou sieren als hij op grond van deze beslissing het door klaagster aan hem betaalde bedrag aan haar terug betaalt.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. L.D.H. Hamer, mr. M. Pannevis, mr. M.J. Westhoff, leden met bijstand van mr. F.A. Chorus als griffier en uitsproken ter openbare zitting van 4 april 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is op 4 april 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster;
- verweerder;
- de deken in het arrondissement Haarlem;
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klaagster;
- verweerder;
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem;
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
En ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076-548 4607