ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1446 Raad van Discipline Amsterdam 10-218A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1446
Datum uitspraak: 21-03-2011
Datum publicatie: 22-03-2011
Zaaknummer(s): 10-218A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Van een advocaat mag worden verwacht dat deze zo spoedig mogelijk uitvoering geeft aan een beslissing van de Raad van Toezicht in het kader van een begrotingsprocedure op grond waarvan hij zijn cliënt een bedrag moet terugbetalen, dan wel dat hij binnen een redelijke termijn een verzoek tot herziening van die beslissing bij de civiele rechter aanhangig maakt. Door negen maanden te wachten met het indienen van een herzieningsverzoek en evenmin tot betaling over te gaan, heeft verweerder klachtwaardig gehandeld. Het in rekening brengen van tijd besteed aan het lezen en beantwoorden van mails van een voormalig cliënt met het doel de stroom van die mails (waarin eisen, klachten en verwijten staan) te stoppen,  is een onjuist en ongepast middel om dat doel te bereiken en is in strijd met hetgeen een advocaat betaamt. De klacht is gegrond: berisping.  

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 maart 2011

in de zaak 10-218 A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 11 juni 2010 binnengekomen klacht van:

mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

mr.

v e r w e e r s t e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 10 juni 2010, bij de raad binnengekomen op 11 juni 2010 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 10 januari 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 18 in de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de e-mail van verweerster van 6 januari 2011 met een aantal bijlagen.

De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

 1) ondanks herhaald verzoek en sommaties daartoe, niet is overgegaan tot terugbetaling van een bedrag van EUR 2.302,35, zoals in een begrotingsprocedure vastgesteld door de Raad van Toezicht van het arrondissement Amsterdam van 27 januari 2009;

 2) in een informeel contact met advocaat mr. Z., hem onder druk heeft gezet om een negatief advies over de inning van de terug te betalen gelden te geven aan de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster via welke mr. Z. was ingeschakeld om de incasso ter hand te nemen;

 3) klaagster en haar advocaten onjuist heeft geïnformeerd door steeds te stellen dat zij een herzieningsprocedure zou opstarten dan wel was opgestart tegen de begrotingsbeslissing van 27 januari 2009 van de Raad van Toezicht;

 4) zich in haar brief van 25 november 2009 aan de deken alsmede in haar verzoekschrift van 20 oktober 2009 tot herziening van de begrotingsbeslissing kwetsend, krenkend en nodeloos grievend heeft uitgelaten over klaagster door haar af te schilderen als een querulant;

 5) haar brief van 25 november 2009 gericht aan de deken, welke als vertrouwelijk dient te worden beschouwd, heeft doorgestuurd aan derden;

 6) twee declaraties van 3 maart 2008 heeft gefingeerd, die geruime tijd na de beëindiging van de rechtshulpverlening op 22 oktober 2007 zijn opgemaakt en die betrekking hebben op werkzaamheden die zijn verricht na het beëindigen van de overeenkomst van opdracht;

 7) heeft toegezegd dat zij de dossiers zou overdragen aan de opvolgend advocaat en dat zij die toezegging vervolgens niet is nagekomen, alsmede dat verweerster klaagster onjuist heeft geïnformeerd door op het verzoek van klaagster de declaraties ter begroting bij de Raad van Toezicht in te dienen, te hebben medegedeeld dat dit niet aan verweerster zou zijn maar aan klaagster zelf, alsmede dat verweerster heeft geweigerd de ter discussie staande voorschotbedragen te deponeren op de dekenrekening;

 8) onnodige werkzaamheden heeft verricht die buiten de opdracht vielen omdat die behoorden tot afgehandelde procedures en dat zij onvoldoende voortvarend te werk is gegaan, door bijvoorbeeld in strijd met de gemaakte afspraken zelf een nieuwe dagvaarding ter zake de boedelscheiding op te hebben gesteld terwijl was overeengekomen de dagvaarding van de voorgaande advocaat te gebruiken;

 9) klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de financiële consequenties van de rechtshulpverlening door niet in te gaan op een verzoek van klaagster de te verwachten werkzaamheden te begroten;

 10) bij het ontvangen van voorschotbetalingen geen gebruik heeft gemaakt van haar derdenrekening terwijl verweerster daar volgens klaagster toe is verplicht. Klaagster verwijt verweerster in het verlengde daarvan de betaalde voorschotten te hebben gebruikt voor andere zaken dan die van klaagster en die voorschotten niet gesepareerd te houden van haar overige ondernemingsvermogen;

 11) van klaagster in september 2007 een nieuw voorschot van EUR 1.750,- heeft verlangd in verband met het aanbrengen van de dagvaarding, terwijl deze niet daadwerkelijk is aangebracht. Na beëindiging van de rechtshulpverlening op 22 november 2007 heeft verweerster van dit bedrag slechts EUR 1.000,- aan klaagster terugbetaald.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in de periode van mei tot en met november 2007 in verband met enkele procedures op het gebied van het personen- en familierecht. Verweerster heeft klaagster bij aanvang van de opdracht schriftelijk het overeengekomen uurtarief bevestigd, een eerste voorschotnota toegezonden en schriftelijk medegedeeld dat zij steeds haar werkzaamheden zal opschorten indien zij niet (meer) over een voorschot beschikt.

3.2 Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van de door de vorige advocaat van klaagster geconcipieerde dagvaarding, maar heeft een eigen dagvaarding opgesteld. Op 30 september 2007 heeft verweerster aan klaagster geschreven dat zij de dagvaarding zal indienen na betaling van de derde voorschotnota van  EUR 1.750,-. Klaagster heeft deze derde voorschotnota in oktober 2007 betaald, maar verweerster heeft de dagvaarding niet uitgebracht.

3.3 Op 22 november 2007 is de samenwerking tussen verweerster en klaagster beëindigd, waarbij klaagster heeft verzocht de declaraties ter begroting in te dienen bij de Raad van Toezicht in Amsterdam. Verweerster heeft op dat moment EUR 1.000,00 terugbetaald, zijnde een deel van het het laatste voorschot van EUR 1.750,00. Vervolgens heeft verweerster nog een tweetal declaraties aan klaagster gezonden, beide met als datum 3 maart 2008. De specificatie behorend bij een van deze declaraties, (met nummer 00000344) noemt werkzaamheden die zijn verricht in de periode van 8 oktober tot en met 20 november 2007. De specificatie bij de tweede declaratie van 3 maart 2008 laat werkzaamheden zien van na de vertrouwensbreuk, namelijk lezen en beantwoorden mails en spam (4 uur), telefoongesprekken met cliënte eerder uit coulance niet in rekening gebracht (0,8 uur) en diverse werkzaamheden dagvaarding (2 uur). Deze posten worden op de specificatie allemaal onder de datum van 3 maart 2008 vermeld.

De Raad van Toezicht heeft op 27 januari 2009 de declaratie met declaratienummer 00000344 gematigd en de declaratie met declaratienummer 00000345 op nihil vastgesteld. In verband met laatstbedoelde declaratie heeft de Raad van Toezicht in zijn beslissing het volgende geoordeeld:

“De raad is van oordeel dat de discussie die een cliënt na afloop van de behandeling van de zaak met zijn gewezen advocaat voert over de behandeling zelf en/of de nota’s waarbij de werkzaamheden zijn gedeclareerd, niet aan de cliënt behoort te worden doorberekend. Ook het feit dat [verweerster] op eigen initiatief de (derde) concept-dagvaarding heeft aangepast, dient voor haar risico en rekening te blijven.”

3.4 De uitspraak kwam erop neer dat verweerster een bedrag van EUR 2.302,25 te veel van klaagster had ontvangen. Op 18 mei 2009 heeft mr. Z. namens klaagster verweerster gesommeerd dit bedrag te betalen. Klaagster heeft vervolgens per e-mail verweerster nogmaals verzocht het bedrag over te maken, waarop verweerster heeft laten weten dat eerst de afloop van de herzieningsprocedure diende te worden afgewacht.

3.5 Klaagster heeft vervolgens de civiele rechter verzocht om een nadere begroting van de declaraties van verweerster en deze te voorzien van een bevelschrift tot tenuitvoerlegging. Verweerster heeft op haar beurt bij verzoekschrift van 20 oktober 2009 de civiele rechter verzocht de beslissing van de Raad van Toezicht te herzien. In dit verzoekschrift heeft verweerster over klaagster onder het kopje “gedragspatroon [klaagster]” het volgende opgenomen: “[Klaagster] ontpopte zich gaandeweg als een echte querulant. Zo bleek [verweerster] dat zij met haar vorige advocaten ([verweerster] was de derde) discussies had gehad over de nota’s. [Klaagster] wilde ook dat [verweerster] werkzaamheden zou verrichten in een klachtenprocedure en civiele procedure tegen haar tweede advocaat. [Verweerster]  voelde daar niets voor. [Klaagster] vorderde steeds alle gemaakte kosten terug en dreigde anders te procederen tegen de advocaat. (…) Haar klachten moeten echter niet keer op keer serieus worden genomen. (…)” (klachtdossier, p. 112).

In de reactie van 25 november 2009 van verweerster aan de deken op de klacht, heeft verweerster dit herhaald. Deze reactie is door verweerster in kopie gezonden aan mr. Y., de toenmalige raadsvrouw van klaagster.

Bij beschikking van 4 februari 2010 heeft de rechter beslist dat verweerster EUR 2.302,25 aan klaagster terug diende te betalen en dat verweerster niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot herziening, omdat dit te laat was ingediend. De rechter overwoog onder meer:

“[..] Dat [verweerster] aanvankelijk meende dat [klaagster] het laatste voorschot niet aan haar had voldaan en dat er daarom niets meer te verrekenen viel, is een omstandigheid die geheel voor rekening van [verweerster] en haar wijze van administratie komt. Bovendien kan [verweerster] niet goed worden gevolgd in haar betoog dat het voor haar niet duidelijk was of [klaagster] het derde voorschot had voldaan. Uit de e-mail van 30 september 2007 (zie 2.9) blijkt immers dat [verweerster] haar werkzaamheden had opgeschort totdat door [klaagster] het derde voorschot van EUR 1.785,00 was voldaan. [Verweerster] heeft dus bewust de betaling daarvan afgewacht alvorens de werkzaamheden te hervatten. [..]”

Verweerster heeft vanaf maart 2010 het bedrag van EUR 2.302,25 in drie termijnen aan klaagster terugbetaald, zonder rente.

3.6 Na het beëindigen van de rechtshulpverlening heeft verweerster de dagvaarding aan de nieuwe advocaat van klaagster overgedragen, waarna deze laatste verweerster niet meer heeft gevraagd om nadere stukken uit het dossier.

4 Beoordeling

Ad klachtonderdelen 1 en 3

4.1  De klachtonderdelen 1 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat ondanks herhaald verzoek en sommaties daartoe, zij niet is overgegaan tot terugbetaling van EUR 2.302,35, terwijl in een begrotingsprocedure door de Raad van Toezicht van het arrondissement Amsterdam op 27 januari 2009 was vastgesteld dat zij dit bedrag te veel had ontvangen van klaagster. Ook verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster en haar advocaten onjuist heeft geïnformeerd door steeds te stellen dat zij een herzieningsprocedure zou opstarten dan wel was opgestart tegen de begrotingsbeslissing van 27 januari 2009 van de Raad van Toezicht. De raad is van oordeel dat van een advocaat mag worden verwacht dat deze zo spoedig mogelijk uitvoering geeft aan een beslissing van de Raad van Toezicht in het kader van een begrotingsprocedure, dan wel binnen een redelijke termijn een verzoek tot herziening van die beslissing bij de civiele rechter aanhangig maakt. Verweerster heeft negen maanden gewacht met het indienen van een verzoek tot herziening van de beslissing van de Raad van Toezicht, hetgeen onacceptabel lang is. Evenmin heeft verweerster in die periode, hoewel klaagster haar daartoe heeft gesommeerd, het bedrag conform de beslissing van de Raad van Toezicht aan klaagster betaald. Ten overvloede merkt de raad nog op dat ter zitting is gebleken dat verweerster het bedrag eerst vanaf 20 maart 2010 in drie termijnenheeft betaald, zonder rente. De klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 2

4.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij in een informeel contact met advocaat mr. Z. hem onder druk heeft gezet om een negatief advies over de inning van de terug te betalen gelden te geven aan de rechtsbijstandverzekeraar via welke mr. Z. was ingeschakeld om de incasso ter hand te nemen. Klaagster heeft deze verdenking op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel 4

4.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich in haar brief van 25 november 2009 aan de deken alsmede in haar verzoekschrift tot herziening van de begrotingsbeslissing van 20 oktober 2009 kwetsend, krenkend en nodeloos grievend heeft uitgelaten over klaagster door haar af te schilderen als een querulant op de wijze als hierboven (in 3.4) aangegeven. Hoewel deze opmerkingen voor klaagster waarschijnlijk wel grievend zijn geweest, is de raad van oordeel dat, gelet op de feiten en omstandigheden van de zaak, niet kan worden gezegd dat het nodeloos grievende kwalificaties zijn. Daarbij speelt een rol dat een advocaat zich in het kader van een klachtprocedure en een begrotingsprocedure moet kunnen verdedigen. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 5

4.4 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar brief van 25 november 2009 aan de deken, welke als vertrouwelijk dient te worden beschouwd, heeft doorgestuurd aan derden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat verweerster kopie van haar reactie aan de deken heeft gezonden aan mr. Y, die klaagster bijstond in verband met de inning van haar vordering op verweerster. De raad is van oordeel dat verweerster op grond van de haar toen ter beschikking staande informatie geen reden had om aan te nemen dat mr. Y uitsluitend bemoeienis had met de civiele zaak tegen verweerster en niet met de tuchtzaak, zodat zij op zichzelf correct heeft gehandeld door klaagster niet in persoon maar via haar advocate aan te schrijven. Bovendien heeft te gelden dat mr. Y vanuit haar functie als advocaat een geheimhoudingsplicht heeft, zodat het vertrouwelijke karakter van de reactie op deze wijze niet door verweerster is geschonden. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 6

4.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij twee declaraties van 3 maart 2008 heeft gefingeerd, die geruime tijd na de beëindiging van de rechtshulpverlening op 22 oktober 2007 zijn opgemaakt en die betrekking hebben op werkzaamheden die zijn verricht na het beëindigen van de overeenkomst van opdracht. Voor de declaratie met nummer 00000344 is deze klacht ongegrond, nu deze ziet op werkzaamheden die voor de beëindiging van de opdracht zijn verricht. Voor de declaratie met nummer 00000345 is de klacht echter gegrond. Blijkens de specificatie behorend bij deze declaratie is voor “lezen en beantwoorden van mails- spam-” 240 minuten in rekening gebracht. Uit het dossier alsmede de mondelinge toelichting van verweerster begrijpt de raad dat op deze wijze werd beoogd om de stroom van e-mails met eisen, klachten en verwijten die verweerster na de beëindiging van de relatie met klaagster ontving te stoppen. Dit vormt evenwel een onjuist en ongepast middel om dat doel te bereiken en is in strijd met hetgeen een advocaat betaamt. Het klachtonderdeel is in zoverre derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 7

4.6 Klaagster verwijt verweerster in dit onderdeel onder meer dat zij heeft toegezegd dat zij de dossiers zou overdragen aan de opvolgend advocaat en dat zij die toezegging vervolgens niet is nagekomen. Het is de raad echter niet gebleken dat er geen goede overdracht van het dossier heeft plaatsgevonden. Wel is ter zitting gebleken dat de nieuwe advocaat van klaagster na ontvangst van één of meer stukken van verweerster geen behoefte meer had aan toezending van nadere stukken.

Aan verweerster wordt voorts verweten dat zij heeft geweigerd de ter discussie staande voorschotbedragen te deponeren op de dekenrekening. Ter zitting is echter vast komen te staan dat er geen verzoek door de deken aan verweerster is gedaan tot het storten van deze bedragen op de dekenrekening. Klachtonderdeel 7 is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 8

4.7 Klaagster verwijt verweerster dat zij onnodige werkzaamheden heeft verricht die buiten de opdracht vielen omdat die behoorden tot afgehandelde procedures en dat zij onvoldoende voortvarend te werk is gegaan, door bijvoorbeeld in strijd met de gemaakte afspraken zelf een nieuwe dagvaarding ter zake de boedelscheiding op te stellen terwijl was overeengekomen de dagvaarding van de voorgaande advocaat te gebruiken. Deze klacht komt erop neer dat onnodig werk zou zijn verricht door verweerster, waardoor er te veel aan klaagster in rekening zou zijn gebracht. Deze klacht hoort echter niet thuis bij de tuchtrechter, maar bij de Raad van Toezicht in het kader van een begrotingsprocedure. Overigens heeft de Raad van Toezicht in zijn beslissing dit verwijt van klaagster reeds ten dele juist geacht en de declaraties van verweerster op die grond gematigd. Nu niet is gebleken van excessief declareren, is voor de tuchtrechter hier geen rol weggelegd. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 9

4.8 Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de financiële consequenties van de rechtshulpverlening door niet in te gaan op een verzoek van klaagster om de te verwachten werkzaamheden te begroten. Voorop dient te worden gesteld dat verweerster bij aanvang van de dienstverlening de kaders hiervan heeft vastgelegd als hierboven in 3.1 weergegeven. Daarnaast heeft verweerster in een e-mail van 30 september 2007 aan klaagster nogmaals duidelijk uitgelegd dat het niet mogelijk is een schatting te maken van het aantal uren dat zal worden besteed aan de zaak. Van het onvoldoende informeren is gelet hierop geen sprake. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 10

4.9 Klaagster verwijt verweerster dat zij bij het ontvangen van voorschotbetalingen geen gebruik heeft gemaakt van haar derdenrekening terwijl verweerster daar volgens klaagster toe is verplicht. Klaagster verwijt verweerster in het verlengde daarvan de betaalde voorschotten te hebben gebruikt voor andere zaken dan die van klaagster en de zaken niet gesepareerd te houden van haar overige ondernemingsvermogen. Klaagster gaat in dit klachtonderdeel uit van een onjuiste opvatting omtrent het gebruik van de derdenrekening. Voorschotbetalingen behoeven niet op de derdenrekening te worden ontvangen of daarop te worden gesepareerd na ontvangst. Zij behoren tot het gewone ondernemingsvermogen van de advocaat. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 11

4.10 Klaagster verwijt verweerster dat zij van klaagster in september 2007 een nieuw voorschot van EUR 1.750,- heeft verlangd in verband met het aanbrengen van de dagvaarding, terwijl deze niet daadwerkelijk is aangebracht. Na beëindiging van de rechtshulpverlening op 22 november 2007 heeft verweerster van dit bedrag slechts EUR 1.000,- aan klaagster terugbetaald. De raad is van oordeel dat indien een advocaat met zijn cliënt overeenkomt om werkzaamheden te verrichten na ontvangst van een voorschot – zoals in dit geval is gebeurd blijkens de onder 3.1 genoemde e-mail van 30 september 2007 –, deze ook die werkzaamheden conform toezegging dient te verrichten, dan wel de zaak tijdig dient over te dragen aan een andere advocaat. Aan klaagster kan worden toegegeven dat het weinig fraai is dat verweerster eerst op 24 oktober 2007, als zij het derde voorschot heeft ontvangen, nog eens  bevestigt de dagvaarding af te zullen ronden, maar desgevraagd een maand later moet toegeven daarmee nog weinig voortgang te hebben geboekt en dan nog eens allerlei twijfels uit over voortzetting van de relatie met klaagster. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is desondanks geen sprake. Voor afronding van de dagvaarding was, zo had verweerster klaagster al vóór de betaling van het voorschot laten weten, nader overleg met klaagster nodig en tot dat nader overleg is het uiteindelijk niet meer gekomen omdat de relatie op 22 november 2007 is geëindigd. De opvolgend advocaat van klaagster heeft de zaak toen overgenomen. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Maatregel

5. De raad rekent het verweerster zwaar aan dat zij niet direct na de beslissing van de Raad van Toezicht het door verweerster volgens die beslissing teveel aan haar betaalde terug heeft betaald dan wel binnen een redelijke termijn een herzieningsprocedure heeft ingesteld, doch passief is gebleven tot klaagster uiteindelijk naar de civiele rechter is gestapt om een bevelschrift tot tenuitvoerlegging te vragen en zelfs na het afgeven van dat bevelschrift niet aanstonds tot terugbetaling ineens van het te veel betaalde is overgegaan. Dat verweerster na het afgeven van het bevelschrift niet over voldoende (liquide) middelen beschikte, levert geen excuus op, zeker niet nu verweerster al geruime wist of behoorde te weten dat zij de bewuste verplichting jegens klaagster had. Daarnaast acht de raad onbetamelijk het aan klaagster in rekening brengen van de tijd die gemoeid was met het lezen en beantwoorden van e-mails na beëindiging van de rechtshulpverlening, met het doel de stroom van e-mails van klaagster te stoppen. Weliswaar was op dat moment sprake van een verstoorde relatie tussen klaagster en verweerster, van een advocaat mag in die situatie een professionele opstelling worden verwacht waarbij het versturen van onterechte declaraties niet past. Overigens is de raad niet gebleken dat dit soort feiten zich vaker bij verweerster voordoet. Op grond van deze omstandigheden, de aard en ernst van de verweten gedragingen, wordt de maatregel van een berisping passend en geboden geoordeeld.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen 2, 4, 5 en, voor zover het betreft de declaratie met nummer 00000344, klachtonderdeel 6, alsmede de klachtonderdelen 7 tot en met 11 ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 1, 3 en, voor zover het betreft de declaratie met nummer 00000345, klachtonderdeel 6 gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, J.M. van de Laar, M.W. Schüller, M.L.F.J. Schyns, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2011.

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 21 maart 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.