ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1419 Raad van Discipline Amsterdam 10-191A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1419 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2011 |
Datum publicatie: | 01-02-2011 |
Zaaknummer(s): | 10-191A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht over weigering advocaat om zaak in behandeling te nemen ongegrond.Advocatuurlijke vrijheid. Nu Beweerdelijke toezegging om andere advocaat te zoeken niet vastgesteld kan worden, is klacht over niet nakoming toezegging ook ongegrond. |
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 31 januari 2011
in de zaak 10-191A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 22 maart 2010 bij de raad binnengekomen klacht van:
De heer
k l a g e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1 De raad heeft kennis genomen van de brief van 1 juni 2010 van de deken van de orde van advocaten te Amsterdam aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 13 met bijlagen, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2010. Klager en verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2. De klacht
2.1 De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerder:
(a) ten onrechte geen bijstand aan klager wilde verlenen om een civiele procedure tegen de gemeente Amsterdam aanhangig te maken; en
(b) de met klager gemaakte afspraak niet is nagekomen om een andere advocaat te vinden die klager bijstand wilde verlenen; en
(c) een brief aan de Gemeente Amsterdam, Dienst Parkeergebouwen (de "Dienst") heeft verzonden zonder dat klager hiertoe opdracht had gegeven.
2.2 Door aldus te handelen heeft verweerder, aldus klager, de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overtreden en heeft hij niet die zorg betracht die jegens klager in acht diende te worden genomen, althans heeft hij gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klager heeft met verweerder telefonisch een afspraak gemaakt om op 4 maart 2010 over een nieuwe zaak te spreken op het kantoor van verweerder. Klager wenste een civiele procedure aan te spannen tegen de gemeente Amsterdam die de (onverzekerde) auto van klager uit een parkeergarage had weggesleept omdat deze niet "rijklaar" zou zijn. Tijdens het kantoorbezoek op 4 maart 2010 heeft verweerder aan klager medegedeeld geen tijd te hebben om zijn belangen te behartigen. Per brief, gedateerd op 11 maart 2010, heeft verweerder de Dienst aangeschreven met de vraag wat het begrip "rijklaar" precies inhoudt. Verweerder heeft geen bedrag in rekening gebracht voor de bespreking op 4 maart 2010 dan wel voor het schrijven van bovengenoemde brief aan de Dienst. Tijdens een telefoongesprek op 16 maart 2010 heeft verweerder klager desgevraagd laten weten geen andere advocaat voor hem te hebben gezocht.
4. Beoordeling van de klacht
Klachtonderdeel a
4.1 De raad overweegt dat van een advocaat mag worden verwacht, dat hij voorkomt dat er onduidelijkheid bestaat over de behandeling van een zaak. Niet in geschil is dat verweerder tijdens de bespreking op 4 maart 2010 aan klager heeft medegedeeld zijn belangen niet te kunnen behartigen. Verweerder heeft aldus niet gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager in acht behoorde te nemen. Bovendien is een advocaat niet verplicht in te gaan op een verzoek rechtsbijstand te verlenen. Een rechtzoekende kan er niet recht op doen gelden dat desverlangd hoe dan ook een procedure wordt ingesteld. Dat klager de door verweerder aangevoerde reden voor het niet in behandeling nemen van zijn zaak niet geloofwaardig acht, maakt dit niet anders. Dit klachtonderdeel moet ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b
4.2 Klager en verweerder verschillen van mening over het bestaan van de toezegging door verweerder een andere advocaat voor klager te zullen zoeken. Verweerder heeft desgevraagd tijdens de zitting verklaard dat hij de toezegging nooit heeft gedaan, omdat hij geen andere advocaat wilde benaderen voor de behandeling van een zaak die verweerder zelf niet kansrijk beoordeelde. In het licht van de stukken komt dit de raad niet onaannemelijk voor. Klager stelt zich op het standpunt, blijkens onder meer p. 7 en p. 27 van het procesdossier en het door hem ter zitting verklaarde, dat verweerder die toezegging wel heeft gedaan nadat klager om een andere advocaat vroeg en dat hij met het oog daarop zijn dossier bij verweerder had achtergelaten. Het vragen naar een andere advocaat zou op zich een logische vervolgvraag kunnen zijn op de mededeling van verweerder dat hij geen tijd had voor de behandeling van de zaak. Daarmee is in lijn dat klager het dossier bij verweerder had achtergelaten. Hoe dan ook, op basis van het verhandelde ter zitting en de stukken kan de raad niet met zekerheid vaststellen of de toezegging, zoals klager beweert, daadwerkelijk is gedaan. Dit klachtonderdeel moet daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c
4.3 Klager heeft ter zitting verklaard dat hij op 16 maart 2010 van verweerder hoorde dat hij een brief had geschreven naar de Dienst over het begrip "rijklaar". In de stukken verwijt klager verweerder onder meer dat het verzenden van de brief getuigt van corruptie en als "afleidingsmanoeuvre" dan wel als een strafbaar feit moet worden beschouwd. Verweerder heeft toegelicht dat hij, omdat klager er ook benieuwd naar was, bij de Dienst zou informeren naar de betekenis van het begrip "rijklaar". Verweerder heeft de vraag voorgelegd in een brief aan de Dienst, waarin niet naar de specifieke situatie van klager werd verwezen, zodat klager daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat het schrijven van deze brief om een andere dan door verweerder gestelde reden is geschied. Dit laatste klachtonderdeel moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. E.J. Ferman, mr. P.W.M. Huisman, mr. M.W. Schüller, mr. D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. L.O.N. Zwart als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2011.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 31 januari 2011 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie: 076 548 4607.