ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1349 Raad van Discipline Amsterdam 10-270A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1349
Datum uitspraak: 15-02-2011
Datum publicatie: 18-02-2011
Zaaknummer(s): 10-270A
Onderwerp:
  • Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
  • Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 c Advocatenwet
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Artt 60c en 60b Advocatenwet. Behandeling van rapport in de zin van artikel 60g lid 1 Advocatenwet. Verweerder heeft bewust niet meegewerkt aan rapportage.  Onkunde verweerder op diverse rechtsgebieden, o.a. blijkend uit 2 brieven van president rechtbank. Geen respect voor deken, rechterlijke en andere autoriteiten. Complottheorieën. Schorsing voor onbepaalde tijd met onmiddellijke ingang. Plus voorziening: aanwijzing van andere advocaat die toegang heeft tot dossiers en voor verweerder kan waarnemen. LJN YA 1257    

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 februari 2011

in de zaak 10-270 A

_________________________

De raad van discipline heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 11 januari 2011 ontvangen rapport in de zin van artikel 60 g lid 1 Advocatenwet en het op 18 januari 2011 ontvangen verzoek in de zin van artikel 60b lid 1 Advocatenwet van:

De deken van de orde van advocaten

in het arrondissement Amsterdam

Postbus 57590

1040 BL  AMSTERDAM

v e r z o e k e r

ten aanzien van:

mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Op 13 juli 2010 is bij de raad  binnengekomen het verzoek van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam op de voet van artikel 60c lid 1 Advocatenwet tot het bevelen van een onderzoek naar de toestand waarin de praktijk van verweerder zich bevindt en tot aanwijzing van een rapporteur. Bij beslissing van 2 november 2010 heeft de voorzitter van de raad het verzoek van de deken toegewezen en is mr. I.M.C. Verweel-Stokman tot rapporteur benoemd. Het verloop van de procedure tot 2 november 2010 is weergegeven  in paragraaf 1.1 tot en met 1.9 van genoemde beslissing.

1.2 Tegen de beslissing van 2 november 2010 heeft verweerder verzet ingesteld, welk verzet bij beslissing van de raad van 27 december 2010 ongegrond is verklaard. Het verloop van de procedure vanaf 2 november 2010 tot 27 december 2010 staat omschreven in genoemde beslissing in paragraaf  1.8 tot en met 1.10.

1.3 Bij brief van 10 januari 2011, door de raad ontvangen op 11 januari 2011, heeft de rapporteur haar eindverslag aan de raad toegezonden. Het rapport is door de griffie van de raad bij aangetekende brief op 11 januari 2011 aan partijen verzonden, in welke brief zij (evenals de rapporteur) tevens zijn opgeroepen voor de behandeling van het rapport op 1 februari 2011.

1.4 Bij brief met bijlagen van 17 januari 2011, door de raad ontvangen op 18 januari 2011, heeft de deken bij de raad een verzoek als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet ingediend.

1.5 De behandeling ex artikel 60g lid 3 iuncto 60b lid 2 en van het verzoek ex  artikel 60b lid 1 heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 1 februari 2011 in aanwezigheid van de deken, verweerder en de rapporteur. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 

1.6 De raad heeft aan het begin van de zitting mondeling mededeling gedaan dat - na beraad in raadkamer voorafgaand aan de zitting – door de raad besloten is :

- het verzoek van verweerder de behandeling op de voet van het bepaalde in artikel 60b lid 2 ter openbare zitting te houden in te willigen;

- het verzoek van verweerder de zitting met beeld/en/of geluidsapparatuur op te mogen nemen af te wijzen;

-  verweerders verzoek om getuigen te horen aan te houden tot na de inhoudelijke behandeling van de zaak, een en ander op de wijze zoals weergegeven in het proces-verbaal van de zitting,  hetgeen overigens voorafgaand aan deze zitting reeds schriftelijk aan verweerder is meegedeeld .

1.7 De raad heeft kennisgenomen van:

- de in 1.1. bedoelde brief van 13 juli 2010 en de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 t/m 57 met bijlagen, alsmede van de op die lijst bijgeschreven stukken 58 tot en met 91 met bijlagen, waaronder alle beslissingen en bijbehorende stukken in de zaken 10-270A, 10-292A en 10-335A, het rapport ex artikel 60g Advocatenwet d.d. 10 januari 2011, het verzoek van de deken van 17 januari 2011 met bijlagen, alsmede de op de lijst vermelde correspondentie.

2 Het verzoek

2.1 Bij brief met bijlagen van 17 januari 2011 heeft de deken verzocht verweerder voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk en tevens een voorziening te treffen in dier voege dat de raad een advocaat aanwijst die zich, des nodig met de sterke arm, toegang kan verschaffen tot de dossiers in de praktijk van verweerder en tot de bijbehorende cliëntgegevens en die de bevoegdheid zal hebben al datgene te doen waartoe verweerder zelf als advocaat gerechtigd zou zijn. 

2.2 Blijkens het verzoekschrift en de ter zitting door de deken gegeven toelichting heeft de deken aan  dit verzoek ten grondslag gelegd dat verweerder

- onvoldoende juridische kennis heeft, hetgeen onder meer blijkt uit het instellen

van appel tegen een wrakingsbeslissing, het instellen van reconventionele vorderingen in een voorzieningenprocedure bij de kantonrechter, welke niet tot de competentie van de kantonrechter behoren, het opdracht geven aan de raad van discipline getuigen op te roepen, aan de raad van discipline het verzoek te doen om de deken te ontslaan en om klachten tegen de deken direct na indiening zonder vooronderzoek zoals omschreven in artikel 46c Advocatenwet te behandelen, onkunde over de stichting derdengelden;

–  onvoldoende vakbekwaamheid heeft blijkens de brief van de president van de

rechtbank over verweerders optreden in een bestuursrechtelijke zaak, waarin verweerder pro forma bezwaar heeft gemaakt en vervolgens beroep heeft ingesteld bij de rechtbank zonder de gronden van het beroep aan te vullen en voor het overige niets heeft gedaan (pagina 612 en 613 klachtdossier);

–  niet meewerkt en de deken belemmert het in de Advocatenwet neergelegd toezicht uit te oefenen en aldus geen respect voor regels lijkt te hebben, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat verweerder geen gesprek met de deken wil hebben, weigert een hand te geven, de rapporteur niet toelaat en weigert het door de raad vastgestelde voorschot aan de rapporteur te betalen;

- een diep verankerd wantrouwen heeft tegen de leden van de rechterlijke macht en tegen functionarissen als de deken en de waarnemend deken van de Amsterdamse orde van advocaten, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij geen enkele inhoudelijke reactie geeft, doch slechts aangifte van strafbare feiten tegen de deken heeft gedaan en uit het feit dat verweerder zonder enig begin van bewijs bij herhaling met zekerheid naar voren brengt dat wordt samengespannen tegen verweerder;

–  zich te buiten gaat in zijn taalgebruik ten opzichte van iedereen die niet terstond en precies doet wat verweerder verlangt.

3 Feiten

Voor de beoordeling van het verzoek kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.1 Bij beslissing van 2 november 2010 heeft de voorzitter van de raad op grond van artikel 60c lid 1 mr. I.M.C. Verweel-Stokman benoemd teneinde een onderzoek te doen naar de in die beslissing sub 4.1 t/m 4.4 genoemde punten en zich voorts in het algemeen een oordeel te vormen over de toestand waarin verweerders praktijk zich bevindt, alsmede over de vraag of verweerder al dan niet in staat moet worden geacht zijn praktijk thans behoorlijk uit te oefenen, waarbij ook financieël-organisatorische en personele aspecten van verweerders praktijk aan de orde dienen te komen.

3.2 Uit het rapport d.d. 10 januari 2010 en uit hetgeen de rapporteur ter zitting heeft verklaard blijkt dat de rapporteur er – ondanks veel pogingen van haar kant- niet in is geslaagd een (telefoon)gesprek met verweerder te voeren. Haar talrijke verzoeken per email en per telefoon om een afspraak te maken zijn zonder concreet resultaat gebleven.

3.3 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij nooit van plan is geweest enige medewerking te verlenen aan het onderzoek aangezien hij van oordeel is dat hij geen eerlijk proces heeft gehad.

3.4 Het oordeel van de rapporteur zoals opgenomen in haar rapport d.d. 10 januari 2011 luidt: Ondergetekende geeft het navolgende oordeel over de toestand van de praktijk van verweerder,daarbij rekening houdend met het feit dat verweerder iedere mogelijkheid om een afspraak temaken, waardoor ondergetekende een oordeel zou kunnen geven over de hiervoor in hoofdstuk I geformuleerde en hierna te formulieren punten 1.4 t /m 4.4, heeft gefrustreerd, althans

onmogelijk heeft gemaakt.

Ad I. 4.1

Ondergetekende is niet gebleken, dat de kennis die verweerder heeft met betrekking tot de door hem gehouden derdengeldrekening en met bettekking tot de voorschriften omtrent de stichting derdengelden en de Verordening op de administratie en de financiële integriteit, voldoende aanwezig is;

de weigering van verweerder om in overleg te treden met de deken over dehiervoor genoemde derdenrekening, alsook over de kantoornaam van verweerder is gebaseerd op gronden die hem zouden disculperen;

het verweerder niet zou ontbreken aan inzicht in de rol en de taak van de deken en in het tuchtrecht.

Ad I. 4.2

Ondergetekende is niet gebleken, dat de twijfel die er bestaat over de beheersing van verweerder van het civiele recht, gelet op hetgeen in een kort geding inzake een huurgeschil aan de orde is geweest, onterecht is.

Ad I. 4.3

Ondergetekende heeft kennis genomen van de "opmerkingen over het optreden van verweerder bij de behandeling van de zaak met dossiernummer 10/3313 WWB", welke notitie aan de deken werd verschaft door de president van de rechtbank te Amsterdam. Uit deze notitie blijkt dat er sprake is van een gebrekkig optreden van verweerder in een bestuursrechtelijke procedure. Dat de inhoud van deze notitie niet juist zou zijn, is niet gebleken.

Ad I. 4.4

Ondergetekende meent, gezien het feit dat verweerder geen enkele medewerking heeft verleend om haar in de gelegenheid te stellen een onderzoek in te stellen overeenkomstig de aan haar verstrekte opdracht, dat er terechte twijfel bestaat over de wijze waarop verweerder zijn praktijk uitoefent, zeker nu de aanwijzingen die er bestaan dat verweerder zijn praktijk niet behoorlijk kan uitoefenen op geen enkele manier ontkracht kunnen worden en derhalve op geen enkele

manier ontkracht zijn .

Gezien het bovenstaande is ondergetekende van mening dat de praktijk van verweerder niet voldoet aan de minimale eisen waaraan een advocatenpraktijk dient te voldoen en hij verder niet in staat wordt geacht zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen, gezien zijn financieel-organisatorische en persoonlijke vaardigheden.

3.5 De president van de rechtbank Amsterdam heeft bij brieven van 30 september en 11 oktober 2010 met bijlagen (pagina 612 tot en met 615 klachtdossier) het optreden van verweerder in een tweetal zaken (een bestuursrechtelijke zaak, alsmede een herhaalde wraking in een civiele zaak) onder de aandacht van de deken gebracht met in laatst bedoelde zaak de opmerking ” Niet alleen maakt [verweerder] een juridisch zwakke indruk, maar ook lijkt hij overal complotten te zien.” .

4 Beoordeling van het verzoek

4.1 Door bewust niet mee te werken aan de totstandkoming van de rapportage op grond van artikel 60c lid 1 Advocatenwet, welke door de voorzitter van de raad is gelast bij beslissing van 2 november 2010 zijn de overwegingen die hebben geleid tot die beslissing en tot de beslissing op zijn verzet van 27 december 2010 niet ontzenuwd. Ook anderszins heeft verweerder de daarin genoemde kwesties niet inhoudelijk weersproken. De raad zal derhalve uitgaan van de de juistheid van de feiten die ten grondslag liggen aan de in die beslissingen geuite twijfels.

4.2 Inmiddels heeft verweerder de beschikking gekregen over de brieven met bijlagen d.d. 30 september en 11 oktober 2011 van de president van de rechtbank Amsterdam aan de deken (pagina 612 tot en met 615 klachtdossier). Hierin wordt verweerders onkunde op het gebied van bestuurs- en civiel recht gesignaleerd. Het is de raad ambtshalve bekend dat dergelijke brieven niet vaak door de president van de rechtbank worden geschreven en dat dit alleen geschiedt als het een ernstige kwestie betreft. Mede daarom heeft de raad ter zitting verweerder uitdrukkelijk om een inhoudelijke reactie op deze stukken gevraagd. Verweerder heeft te kennen gegeven niet op de inhoud van die brieven te willen ingaan voordat de president en de deken als getuige zijn gehoord. Verweerder heeft hier aan toegevoegd dat hij inmiddels tegen beiden aangifte heeft gedaan wegens schending van een ambtsgeheim. Gezien het voorgaande moet de raad het ervoor houden dat de in de brieven van de president geschetste gang van zaken juist is. De raad is derhalve van oordeel dat verweerder in deze zaken onvoldoende kennis van het civiele- en bestuursrecht aan de dag heeft gelegd.

4.3 Voorts constateert de raad dat verweerder geen blijk heeft gegeven de inhoud van de Advocatenwet, daaronder begrepen de bepalingen van de tuchtrechtspraak en de procedure inzake de onbehoorlijke praktijkuitoefening, voldoende te kennen. Verweerder heeft immers bij herhaling doen blijken niet op de hoogte te zijn van de in die wet aan de deken opgedragen taak en diens bevoegdheden, noch van zijn in die wet neergelegde wijze van aanstelling. Evenmin heeft verweerder blijk gegeven voldoende kennis te hebben van de tuchtrechtspraak, meer speciaal ten aanzien van de benoeming, samenstelling, bevoegdheid en taak van de raad van discipline. Ook van de wettelijke regels met betrekking tot de procedure inzake de onbehoorlijke praktijkuitoefening is verweerder kennelijk niet op de hoogte.  De raad stelt voorts vast dat verweerder zich kennelijk ook niet daarin heeft verdiept sedert 12 juli 2010, toen het eerste verzoek van de deken in de onderhavige zaak bij de raad werd ingediend.

4.4 Verweerder heeft immers sedert 12 juli 2010 bij herhaling niet op de wet gebaseerde verzoeken (door hem vaak “eisen” genoemd) aan de deken en aan de raad gedaan en de deken gevraagd waarop zijn bevoegdheden en verzoeken zijn gebaseerd. Ook heeft verweerder bij herhaling aan de raad verzocht zijn zaak te laten behandelen door een voorzitter en een raad uit een ander ressort.. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder ook thans nog volstrekt onvoldoende kennis heeft van de inhoud van de Advocatenwet en geen respect heeft voor de wettelijke regels van zijn beroep.

4.5 Verweerder toont bij herhaling geen respect voor de deken, rechterlijke en andere autoriteiten, daaronder begrepen de griffie(r) van de raad. Verweerder handelt aldus in strijd met de door hem afgelegde advocateneed- of belofte neergelegd in artikel 3 lid 2 Advocatenwet. Niet alleen in zijn brieven en andere geschriften maar ook bij de mondelinge behandelingen bedient verweerder zich van respectloze bewoordingen en uitdrukkingen en stelt hij zich dwingend op. De raad betrekt hierbij ook het feit dat de rapporteur veel moeite heeft gedaan om een afspraak voor een gesprek met verweerder te maken, terwijl verweerder pas ter zitting heeft meegedeeld nooit van plan te zijn geweest een gesprek met de rapporteur aan te gaan. De raad kwalificeert dit als het beschikken over onvoldoende juridische kennis op het gebied van de Advocatenwet, maar ook als onprofessioneel – een advocaat onwaardig - gedrag.

4.6 Tenslotte is de raad van oordeel dat de door verweerder bij herhaling schriftelijk en mondeling geuite complottheorieën, waarin hij vergaande beschuldigingen uit met betrekking tot de integriteit van de deken, rechterlijke- en andere autoriteiten, van iedere grond ontbloot zijn.

4.7 Op grond van al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd is de raad van oordeel dat verweerder geen blijk heeft gegeven op dit moment in staat te zijn de praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. De raad neemt hierbij in de eerste plaats in aanmerking dat verweerder - door niet mee te werken aan de rapportage op grond van artikel 60c lid1 Advocatenwet - het de raad onmogelijk heeft gemaakt de daarin geuite twijfel te ontzenuwen, terwijl voorts alle andere hiervoor genoemde aspecten ook bijdragen tot deze conclusie.  Het verzoek van de deken tot schorsing voor onbepaalde tijd zal derhalve worden toegewezen.

4.8 De deken heeft voorts verzocht bij wijze van voorziening een advocaat aan te wijzen die zich, des nodig met de sterke arm, toegang kan verschaffen tot de dossiers in de praktijk van verweerder en tot de bijbehorende cliëntgegevens, en die de bevoegdheid zal hebben al datgene te doen waartoe verweerder zelf als advocaat gerechtigd zou zijn. Gezien de thans bestaande situatie, waarin geen enkel inzicht bestaat in de (omvang van) de praktijk van verweerder acht de raad dat een passende en noodzakelijke voorziening. De raad zal daartoe aanwijzen, zo lang de deken dat geraden acht, mr. B. ten Doesschate, advocaat te Utrecht.

4.9 De raad is van oordeel dat de kosten van de aan te stellen advocaat ten laste van verweerder dienen te komen. De raad acht het redelijk dat de advocaat zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen betaling van een vergoeding van ten hoogste € 200,-- per uur, exclusief BTW en reiskosten, zulks met een maximum van 100 uur in totaal. Verweerder dient hiertoe binnen zeven dagen na dagtekening van deze beslissing een voorschot aan deze advocaat te voldoen van € 8.000,-- exclusief BTW op een door deze advocaat aan te wijzen rekening. Zodra het voorschot niet meer toereikend is, zal op zijn verzoek verweerder een nader voorschot van € 6.000,-- exclusief BTW moeten voldoen.

4.10 Ingevolge artikel 60d lid 4 Advocatenwet draagt verweerder de kosten van het onderzoek op grond van artikel 60c lid 1 en zal de raad op de voet van artikel 60 d lid 3 het bedrag vaststellen conform het bedrag vermeld in de declaratie van de rapporteur d.d. 6 januari 2010 op € 1.748,-- inclusief BTW en reiskosten. (pagina 531 klachtdossier).

4.11 Tenslotte overweegt de raad dat, zoals uit het voorgaande blijkt, het verzoek van verweerder tot het horen van getuigen wordt afgewezen. 

BESLISSING:

De raad van discipline:

1 schorst verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk als advocaat.;

2 bepaalt bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet dat mr. B. ten Doesschate, advocaat te Utrecht,  de bevoegdheid heeft zich, zo nodig met behulp van de sterke arm,  toegang te verschaffen tot de ruimte waarin verweerder zijn praktijk uitoefent aan de Strawinskylaan 3051, 1077 ZX Amsterdam en tot de dossiers en de bijbehorende cliëntgegevens in zijn praktijk, en dat mr. ten Doesschate de bevoegdheid heeft al datgene te doen in het belang van de cliënten van verweerder, waartoe verweerder zelf als advocaat gerechtigd zou zijn, een en ander zo lang de deken dat geraden acht en de aangewezen advocaat zich daartoe beschikbaar houdt;

3 draagt verweerder op mr. ten Doesschate alle medewerking en gevraagde inlichtingen te verschaffen die hij nodig heeft voor de uitvoering van de hem gegeven opdracht, waarbij de noodzaak daartoe uitsluitend wordt bepaald door mr. ten Doesschate;

4 bepaalt dat mr. ten Doesschate voornoemd zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen een – ten laste van verweerder te brengen – vergoeding van ten hoogste € 200,-- per uur exclusief BTW en reiskosten, zulks met een maximum van 100 uur in totaal;

5 bepaalt dat verweerder aan mr. ten Doesschate voornoemd binnen 7 dagen na dagtekening van deze beslissing op een door hem aan te wijzen rekening zal voldoen een voorschot van € 8.000,--

6 bepaalt dat verweerder op eerste verzoek van de aangewezen advocaat en binnen 7 dagen na dit verzoek nadere voorschotten van steeds € 6.000,-- zal voldoen tot een totaal van € 20.000,-- exclusief BTW en reiskosten als (voorlopig) maximum;

7 stelt het de rapporteur mr. I.M.C. Verweel-Stokman toekomende honorarium vast op € 1.748,--  inclusief BTW en reiskosten;

8 bepaalt dat dit bedrag ten laste van verweerder komt en gelast verweerder, voor zover dat nog niet is gebeurd, dit bedrag binnen 7 dagen na dagtekening van deze beslissing aan mr. Verweel-Stokman te voldoen. 

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. R.P.F. van der Mark en mr. M.L.F.J. Schyns, leden, met bijstand van mr. J.Meuleman als griffier en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 15 februari 2011. 

voorzitter                                                                      griffier

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2011 per aangetekende brief (en per fax) verzonden aan:

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- verweerder.

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

- de voorzitter van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam

- de secretaris van de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten

- de rechtbank Amsterdam

Tegen deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- verweerder.

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Op grond van artikel 60b lid 4 Advocatenwet schorst het hoger beroep niet de werking van deze beslissing.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607

* * *