ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1230 Raad van Discipline Amsterdam 10-123U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1230
Datum uitspraak: 14-12-2010
Datum publicatie: 21-12-2010
Zaaknummer(s): 10-123U
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: De klacht betreft in de kern het verzuim om in het kader van een arbeidsrechtelijk geschil een ontbindingsverzoek in te dienen, terwijl verweerder aan klaagster telkens bericht dit wel te hebben gedaan. Verweerder erkent fout. De raad rekent het verwijt verweerder zwaar aan. Door na te laten het ontbindingsverzoek in te dienen en klaagster ontijdig en onjuist hierover te informeren en klaagster daardoor in een onjuiste veronderstelling te laten, is verweerder ernstig tekortgeschoten in zijn zorg jegens klaagster. De klacht is gegrond. Eén maand schorsing voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde tijdige betaling van de laatste schikkingstermijn ten aanzien van de schade van klaagster.  

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 14 december 2010

in de zaak 10-123 U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 13 april 2010 binnengekomen klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 12 april 2010, bij de raad binnengekomen op 13 april 2010 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 20 oktober 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 22 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a) tot driemaal zou hebben verzuimd om na het opstellen van een brief, deze aan de werkgever te sturen;

 b) heeft verzuimd om in november 2008 een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in te dienen, ondanks berichten dat hij dit wel zou hebben gedaan;

 c) onzorgvuldig in de communicatie met klaagster is geweest.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder heeft klaagster in 2008 en 2009 bijgestaan in verband met een arbeidsgeschil met haar werkgever. Verweerder was in deze periode slecht bereikbaar vanwege een drukke praktijk en persoonlijke omstandigheden. Met klaagster heeft verweerder onder andere besproken dat hij in november 2008 namens haar een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter zou indienen. Gedurende deze periode en daarna was verweerder voor klaagster niet of slecht bereikbaar, terwijl zij hem wel probeerde te bereiken over de voortgang van haar zaak. Klaagster heeft een aantal keer, waarop zij hem wel kon bereiken, te horen gekregen dat er vanwege drukte op de rechtbank nog geen datum voor behandeling van het ontbindingsverzoek was vastgesteld. Omdat een oproep voor een behandeling van dit verzoek uitbleef, heeft klaagster in mei 2009 zelf contact opgenomen met de griffie. Hieruit bleek dat verweerder geen ontbindingsverzoek had ingediend bij de rechtbank. Klaagster heeft hierop de opdracht aan verweerder beëindigd en heeft zich tot een andere advocaat gewend.

4 Beoordeling

Ad klachtonderdeel a

4.1  Klaagster verwijt verweerder dat hij tot driemaal zou hebben verzuimd om na het opstellen van een brief, deze aan de werkgever te sturen. Klaagster heeft toegelicht dat in de maanden mei, juli en augustus 2008, zij met verweerder brieven aan de werkgever heeft opgesteld, die, in strijd met de afspraak tussen klaagster en verweerder, niet door hem zijn verzonden. Verweerder heeft in zijn algemeenheid te kennen gegeven dit niet specifiek te herkennen, maar heeft dit niet nader onderbouwd. Uit de berichten van de werkgever aan verweerder en klaagster blijkt dat men wel degelijk in afwachting was van een reactie van verweerder. Het klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdelen b en c

4.2 De klachtonderdelen b en c lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft verzuimd om in november 2008 een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in te dienen, ondanks berichten dat hij dit wel zou hebben gedaan. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij onzorgvuldig in de communicatie met klaagster is geweest. Verweerder heeft met zoveel woorden erkend dat dit volledig fout is gelopen. Verweerder heeft het zicht op de zaak geheel verloren, terwijl hij klaagster daarbij een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Hoewel de raad wil aannemen dat het nalaten van verweerder in meer of mindere mate een gevolg is van persoonlijke omstandigheden in deze periode, rekent de raad hem dit verwijt niettemin zwaar aan. Het had op de weg van verweerder gelegen zorg te dragen voor een goede waarneming van zijn praktijk, zodat de belangen van klaagster waren gewaarborgd. Door na te laten het ontbindingsverzoek in te dienen en klaagster ontijdig en onjuist hierover te informeren en klaagster daardoor in een onjuiste veronderstelling te laten, is verweerder ernstig tekortgeschoten in zijn zorg jegens klaagster. De klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

Maatregel

5 De raad acht de handelswijze van verweerder, met name het nalaten van het indienen van het ontbindingverzoek, terwijl daarbij de indruk van klaagster dat het ontbindingsverzoek zou zijn ingediend telkens door hem in stand werd gehouden, ernstig verwijtbaar. De belangen van klaagster zijn hierdoor zeer onzorgvuldig behartigd, waardoor verweerder in ernstige mate het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening heeft geschaad. Op grond van deze omstandigheden, de aard en ernst van de verweten gedraging wordt de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van een maand passend en geboden geoordeeld. Naast een algemene voorwaarde zal de raad daaraan ook een bijzondere voorwaarde verbinden, met name omdat ter zitting bleek dat verweerder niet tijdig de eerste termijn van de schikking met klaagster had voldaan, hetgeen hem gelet op de aard van de klacht eveneens valt aan te rekenen.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a t/m c gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;

- bepaalt dat de schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging of de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder zorg zal dragen voor tijdige ontvangst door klaagster van de betaling van de tweede termijn ter grootte van € 2.500,- (uiterlijk op 15 juli 2011) ten bewijze waarvan hij uiterlijk in juli 2011 een betalingsbewijs hiervan aan de deken zal verstrekken;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Aldus gewezen door mr. Th. S. Röell, voorzitter, mrs. M.A. Le Belle, L.D.H. Hamer, B. Roodveldt, J.P.H. Smeets leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2010.

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 14 december 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.