ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1105 Raad van Discipline Amsterdam 10-270A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1105
Datum uitspraak: 02-11-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Zaaknummer(s): 10-270A
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 c Advocatenwet
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing op het 60C-verzoek waarbij een rapporteur wordt benoemd.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 2 november2010

in de zaak 10-270 A

_________________________

De voorzitter van de raad van discipline heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet van:

De deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

v e r z o e k e r

ten aanzien van:

mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief aan de voorzitter van de raad van 12 juli 2010, binnengekomen op 13 juli 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam een verzoek zoals bedoeld in artikel 60c lid 1 Advocatenwet ten aanzien van verweerder ingediend.

1.2 Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 22 juli 2010 ten overstaan van mr. D.J. Markx als voorzitter met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier. Verschenen zijn de deken,mr. G.J. Kemper, zijn stafmedewerker, mr. Y.H. Heslinga, en verweerder. Verweerder heeft de voorzitter voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling gewraakt. In verband met dit wrakingsverzoek heeft de voorzitter de behandeling van het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet geschorst. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 Voornoemd wrakingsverzoek (zaaknummer 10-292A) is behandeld door de wrakingskamer van de raad ter zitting van 16 augustus 2010 bij welke gelegenheid verweerder de volledige wrakingskamer, waarin zitting hadden mr. H. Brouwer, voorzitter en mrs. M.A. Le Belle, H. Dulack, B.E. van der Molen en M.W. Schüller, leden, heeft gewraakt. De behandeling is vervolgens geschorst.

1.4 Het tweede wrakingsverzoek kreeg zaaknummer 10-335A. Bij beslissing d.d. 24 september 2010 in de zaak met nummer 10-335A heeft de wrakingskamer van de raad in de samenstelling van mr. Th.S. Röell, voorzitter, en mrs. E.J. Ferman, J.M. van de Laar, M. Pannevis en S. Wieberdink het verzoek tot wraking van de wrakingskamer afgewezen, waarbij tevens is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van verweerder niet in behandeling zal worden genomen.

1.5 Het wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de raad van discipline (zaak 10-292A) is vervolgens ter zitting van de wrakingskamer van de raad van 28 september 2010 behandeld. De wrakingskamer heeft dit verzoek bij beslissing d.d. 6 oktober 2010 afgewezen.

1.6 Nadien is door verweerder nog twee maal een wrakingsverzoek ingediend, te weten bij brieven van 6 september en van 12 oktober 2010. Deze zijn niet in behandeling genomen door de raad, hetgeen verweerder is meegedeeld bij brieven van de griffier van de raad van 7 september en 14 oktober 2010.

1.7 De behandeling van het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet is ter zitting van 12 oktober 2010 voortgezet ten overstaan van mr. D.J. Markx als voorzitter, met bijstand van mr. S. Baks als griffier De behandeling van een dergelijk verzoek geschiedt ingevolge artikel 60c, derde lid, Advocatenwet in beginsel ter zitting met gesloten deuren. Bij aanvang van de zitting verzocht de voorzitter allereerst alleen de deken en verweerder binnen te komen, teneinde te kunnen beslissen op verweerders verzoek de behandeling in een openbare zitting te houden.

1.8 Verweerder wenste echter alleen binnen te komen met de circa 10 door hem meegebrachte personen. De bode en de griffier hebben hem uitgelegd dat andere personen dan partijen de zitting konden bijwonen indien en zodra de voorzitter zou hebben bepaald dat de zitting niet met gesloten deuren zou plaatsvinden. Daarop heeft verweerder te kennen gegeven dat hij de zitting niet zou bijwonen.

1.9 De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld ter zitting met gesloten deuren. Verschenen is mr. G.J. Kemper, deken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.10 De voorzitter heeft kennisgenomen van:

 de in 1.1. bedoelde brief en de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 t/m 57;

 het proces-verbaal van de zitting van 22 juli 2010 ;

 de stukken, correspondentie en beslissing met betrekking tot de wraking van mr. D.J. Markx (zaak 10-292 A);

 de stukken, correspondentie en beslissing met betrekking tot de wraking van de wrakingskamer van de raad ( zaak 10-335A);

 de (fax)brieven van verweerder aan de griffie van de raad van 6 september (2 stuks), 7 september, 8, 11 (2 stuks), 12 en 13 oktober 2010;

 de brieven van de griffie van de raad aan verweerder van 7 september (2 stuks), 17 september (2 stuks), 11 en 14 oktober 2010.

2 Gronden voor het verzoek

2.1 Ter toelichting op zijn verzoek heeft  de deken gesteld aanwijzingen te hebben dat verweerder zijn praktijk niet naar behoren uitoefent. Die aanwijzingen bestaan uit de volgende feiten en omstandigheden:

 verweerder geeft er blijk van onvoldoende juridische kennis te hebben bij de beoordeling van de voorschriften en het gebruik van zijn stichting derdengelden, waardoor hij niet in staat was ontvangen derdengelden terstond aan de rechthebbenden door te betalen. Hierdoor heeft hij een cliënte vermoedelijk in problemen gebracht. Niet gebleken is dat verweerder dit inzicht alsnog heeft verkregen na schriftelijke uitleg van de deken. Blijkens zijn brief van 14 mei 2010 aan de raad betrekt verweerder in die kwestie voorts de voorzitter van de raad van discipline en zijn cliënte die hij een machtiging heeft laten tekenen om een klacht tegen de deken in te dienen, omdat  de deken "onzorgvuldig is (geweest) door geen medewerking te verlenen aan het overboeken van mijn alimentatie";

 verweerder stelt zich dwingend en achterdochtig op en gaat een gesprek met  de deken en de plaatsvervangend deken uit de weg door belemmeringen op te werpen, zoals het willen meenemen van getuigen, het niet aan een gesprek willen deelnemen indien een stafmedewerker van de orde aanwezig is en het alleen schriftelijk willen communiceren. Op de uitnodiging van de deken voor een gesprek op 16 juni 2010 is verweerder niet verschenen;

 verweerder heeft een slechte verhouding met zijn toenmalige kantoorgenoot mr. S. Uit e-mailwisselingen tussen verweerder en mr. S. blijkt dat ook cliënten en de politie daarin worden betrokken, althans op de hoogte zijn geraakt van de problemen tussen verweerder en mr. S;

 verweerder is niet ingegaan op het verzoek van  de deken een uiterste datum te noemen waarop zijn kantoornaam aan de te stellen eisen zal voldoen;

 verweerder heeft sedert de behandeling van dit verzoek op 22 juli 2010 een groot aantal tuchtklachten tegen de deken ingediend. Ook tegen de plaatsvervangend deken heeft verweerder een drietal tuchtklachten ingediend. Deze zijn in onderzoek bij de deken te Haarlem (geweest); de klachten tegen de deken (vijf dossiers) zijn recent bij de raad van discipline ingediend;

 na het tegen de voorzitter van de raad van discipline in het kader van de behandeling van dit verzoek gerichte wrakingsverzoek, heeft verweerder ook de wrakingskamer van de raad gewraakt, in welk kader hij de raad voorts onder meer heeft verzocht de deken te ontslaan;

 in het huurgeschil met zijn kantoorgenoot mr. S. heeft verweerder in het door zijn wederpartij als verhuurder aanhangig gemaakte kort geding strekkende tot ontruiming, een reconventionele vordering ingediend waarin hij onder meer schadevergoeding van circa € 100.000,= vordert wegens schending van zijn eer en goede naam, alsmede een veroordeling van zijn wederpartij zich te onthouden van strafrechtelijke gedragingen. In die procedure heeft verweerder de kantonrechter en vervolgens de wrakingskamer gewraakt;

 de deken heeft op 12 oktober 2010 een brief van de president van de rechtbank Amsterdam ontvangen waarin gebrekkig optreden van verweerder in een bestuursrechtelijke procedure onder  zijn aandacht wordt gebracht.

2.2 Aldus is volgens de deken de situatie ontstaan dat onvoldoende gewaarborgd is dat de praktijk van verweerder naar behoren functioneert. Dit houdt tevens in dat er aanwijzingen zijn in de zin van artikel 60b lid 1 Advocatenwet. Bovengenoemde feiten en omstandigheden zijn voor de deken aanleiding de voorzitter te verzoeken het in artikel 60c Advocatenwet bedoelde onderzoek te gelasten, en een rapporteur aan te wijzen om dit te onderzoeken, opdat kan worden vastgesteld of het vermoeden van de deken terecht is.

2.3 De deken heeft vastgesteld dat verweerder zijn kantoor inmiddels verplaatst heeft, zodat hij niet meer in hetzelfde pand als mr. S kantoor houdt. De daarop gebaseerde grondslag aan zijn verzoek is door de deken ter zitting van 12 oktober 2010 ingetrokken.

3 Feiten

3.1 Bij brief van 19 april 2010 heeft de deken verweerder verzocht om de naam van zijn kantoor, "X advocaten" te wijzigen omdat de deken had geconstateerd dat verweerder alleen kantoor hield. De deken deelde verweerder mede dat het meervoud "advocaten" in de kantoornaam niet conform de werkelijkheid was en daarmee misleidend en in strijd met artikel 7 van de Samenwerkingsverordening. Voorts werd op dat moment niet meer, blijkens een mededeling van de voormalige secretaris van de stichting derdengelden aan de deken d.d. 15 april 2010, voldaan aan de artikelen 4 en 6 van de Modelstatuten bij de Verordening op de administratie en de financiële integriteit, waarin staat dat het bestuur dient te bestaan uit tenminste twee leden, waarvan tenminste één advocaat. De deken heeft verweerder in genoemde brief op deze leemte gewezen.

3.2 Verweerder heeft niet inhoudelijk gereageerd op de vraag van de deken om de naam van zijn kantoor aan te passen.

3.3 In reactie op de brief van de deken van 19 april 2010 heeft verweerder bij brief van 3 mei 2010 om zijn toestemming gevraagd om een bedrag van diens derdengeldrekening te mogen overmaken naar zijn cliënt, omdat hij niet alleen bevoegd was om gelden uit te betalen. Verweerder heeft dit verzoek bij brieven van 6 en 10 mei 2010 herhaald. De deken heeft bij brief van 11 mei 2010 geantwoord de gevraagde toestemming niet te kunnen geven, en hij heeft hierbij uitgelegd dat de vraag waar het om gaat is of de bank waar de stichting derdengelden van verweerder een derdengeldrekening heeft, bereid is de instructies van verweerder uit te voeren. Daarbij heeft de deken uitgelegd dat de bank daar geen bezwaar tegen zal hebben als één en ander correct is geregeld, waaronder de eis dat er twee handtekeningen van bestuurders zijn vereist.

3.4 Verweerder heeft zich bij brief van 14 mei 2010 bij de voorzitter van de raad van discipline beklaagd over de weigering van de deken om toestemming te geven tot een overboeking van verweerder´s derdengeldrekening.

3.5 Uit het dossier blijkt dat verweerder meerdere malen niet is ingegaan op uitnodigingen van de deken tot overleg ten aanzien van diens kantoornaam, de kwestie van verweerders derdengeldrekening en een geschil tussen verweerder en diens (voormalige) kantoorgenoot mr. S. Verweerder stelde als voorwaarde voor zo'n gesprek een getuige te willen meenemen, zag de noodzaak van de aanwezigheid van de plaatsvervangend deken niet in, stelde vragen omtrent de wettelijke bevoegdheid op grond waarvan verweerder met de deken in gesprek zou moeten gaan en verweet de deken discriminatoir optreden. Ook verweet verweerder de deken en de plaatsvervangend deken partijdigheid.

3.6 Verweerder heeft meerdere klachten tegen de deken en de plaatsvervangend deken ingediend. Deze klachten zien onder meer op door verweerder gestelde partijdigheid van deken en de plaatsvervangend deken, het niet beantwoorden door de deken van door verweerder gestelde vragen, de weigering door de deken om toestemming te geven tot een overboeking van verweerder´s derdengeldrekening, en hun standpunt in verband met de naamgeving van verweerder´s kantoor.

3.7 Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder in het kort geding inzake het huurgeschil met zijn voormalig kantoorgenoot mr. S., waarin mr. S. in diens hoedanigheid van verhuurder bij de kantonrechter als voorzieningenrechter ontruiming vorderde, een reconventionele vordering heeft ingediend waarin verweerder onder meer schadevergoeding van circa € 100.000,= vordert wegens schending van zijn eer en goede naam alsmede een veroordeling van mr. S. zich te onthouden van strafrechtelijke gedragingen. Verweerder heeft de kantonrechter en vervolgens de wrakingskamer in die procedure gewraakt. De voorzieningenrechter heeft de vordering van mr. S. toegewezen. Verweerder heeft vervolgens zijn kantoor verplaatst.

3.8 Voorts is ter zitting komen vast te staan dat de deken op 12 oktober 2010 een brief van de president van de rechtbank Amsterdam heeft ontvangen waarin gebrekkig optreden van verweerder in een bestuursrechtelijke procedure onder zijn  aandacht wordt gebracht.

4 Beoordeling van het verzoek

4.1 Vaststaat dat verweerder de deken meerdere keren heeft gevraagd toestemming te geven voor overboekingen van diens derdengeldrekening en dat verweerder niet inhoudelijk heeft geantwoord op vragen van de deken over de kantoornaam van verweerder. Verweerder heeft voorts – ondanks meerdere malen daartoe te zijn uitgenodigd - geweigerd met de deken over deze punten in overleg te treden. In plaats daarvan heeft verweerder een groot aantal tuchtrechtelijke klachten tegen de deken en diens plaatsvervanger ingediend. Weliswaar kan in beginsel niemand het recht worden ontzegd om klachten in te dienen tegen een advocaat, ook als dit de deken is, maar het illustreert in dit geval wel dat verweerder  geen inzicht lijkt te hebben in de rol en de taak van de deken en in het tuchtrecht. Verweerder heeft – ook na uitleg van de deken en zijn plaatsvervanger – voorts geen blijk gegeven de voorschriften omtrent de stichting derdengelden in de Verordening op de administratie en de financiële integriteit te kennen.

4.2       Ook is er aanleiding te twijfelen aan verweerders beheersing van het civiele recht, gelet op hetgeen in paragraaf 3.7 staat vermeld.

4.3 Los hiervan blijkt uit hetgeen ter zitting is komen vast te staan dat de president van de rechtbank te Amsterdam gebrekkig optreden van verweerder in een bestuursrechtelijke procedure schriftelijk onder de aandacht van de deken heeft gebracht. 

4.4 Op grond van al het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de deken terecht twijfels heeft over de wijze waarop verweerder zijn praktijk uitoefent. Daarmee is tevens gegeven dat er aanwijzingen zijn dat verweerder blijk geeft zijn praktijk niet behoorlijk uit te kunnen oefenen. Het verzoek van de deken tot nader onderzoek en aanwijzing van een rapporteur ligt mitsdien voor toewijzing gereed.

BESLISSING:

De voorzitter van de raad van discipline:

1 wijst het verzoek toe;

2 benoemt mr. I.M.C. Verweel-Stokman, oud-advocaat te Alkmaar , tot rapporteur;

3 bepaalt dat de rapporteur binnen zes weken na dagtekening van deze beslissing, zich een oordeel vormt over de sub 4.1 t/m ¬¬¬4.4 genoemde punten en zich voorts in het algemeen een oordeel vormt over de toestand waarin verweerders praktijk zich bevindt alsmede over de vraag of verweerder al dan niet in staat moet worden geacht zijn praktijk thans behoorlijk uit te oefenen, waarbij ook financieël-organisatorische en personele aspecten van verweerders praktijk aan de orde dienen te komen;

4 bepaalt dat de rapporteur ten behoeve van zijn onderzoek de beschikking krijgt over het dossier zoals dat aan de voorzitter ter beschikking is gesteld;

5 draagt verweerder op de rapporteur, alsmede de eventueel door haar aangewezen personen die haar vergezellen, toegang te verlenen tot de plaats waar hij zijn praktijk uitoefent en alle gevraagde inlichtingen te verschaffen die de rapporteur nodig oordeelt voor haar onderzoek en de rapporteur inzage te verschaffen in dossiers, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, betrekking hebbend op de praktijk van verweerder;

6 machtigt de rapporteur om, zo nodig met behulp van de sterke arm, zich inzage te verschaffen in de onder 5 genoemde gegevensdragers;

7 bepaalt dat de rapporteur haar werkzaamheden zal uitvoeren tegen betaling van een vergoeding van ten hoogste EUR 200,-- per uur (excl. BTW en reiskosten), met een maximumbedrag van EUR 4.000,--, (exclusief BTW en reiskosten);

8 bepaalt dat deze vergoeding ten laste van gerequestreerde komt, zoals artikel 60d lid 4 Advocatenwet bepaalt;

9 draagt verweerder op de voet van artikel 60d, lid 2 Advocatenwet op om het onder sub 7 genoemde maximumbedrag aan honorarium (EUR 4.000,--) te storten op een door de rapporteur aan te wijzen rekening, zulks binnen een week nadat de rapporteur het rekeningnummer aan verweerder heeft opgegeven.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter van de raad, met bijstand van mr. S. Baks als griffier op 2 november 2010.

voorzitter                                                                      griffier

Deze beslissing is in afschrift op 2 november 2010 per aangetekende brief (en per fax) verzonden aan:

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- verweerder.

Tegen deze beslissing kan verzet worden gedaan bij de raad van discipline door:

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- verweerder.

Op grond van artikel 60c lid 4 Advocatenwet schorst het verzet niet de werking van deze beslissing waartegen het is gericht.

Het verzet moet binnen een termijn van 14 dagen na verzending van de beslissing worden gedaan door middel van indiening van een verzetschrift, waarin de gronden van het verzet zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De eerste dag van de termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift dus in het bezit zijn van de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend:

a. Per post

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is: Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd ten kantore van het advocatenkantoor Van Doorne N.V. aan het adres Jachthavenweg 121, 1081 KM te Amsterdam. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van de griffie van de raad van discipline is: 020 - 7954 275. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

d. Telefonische informatie

 020 - 6789275.

* * *