ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0951 Raad van Discipline Amsterdam 09-349U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0951
Datum uitspraak: 31-08-2010
Datum publicatie: 07-09-2010
Zaaknummer(s): 09-349U
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Door evident onjuiste stellingen aan een beslagverzoek ten grondslag te leggen en daarna niet terstond en onvoorwaardelijk tot opheffing over te gaan, heeft verweerder niet gehandeld zoals het een advocaat betaamt. Het is ook klachtwaardig door, zonder redelijk doel te dienen, media-aandacht en het doen van aangifte te gebruiken als pressiemiddel om betaling af te dwingen. De uitlatingen van verweerder in de media zijn onnodig grievend, ook waar het enkel het uitspreken van vermoedens betreft. Klachtonderdelen gegrond, maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 3 maanden opgelegd.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 31 augustus 2010

in de zaak 09-349U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 19 januari 2010 bij de raad binnengekomen klacht van:

1.

2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

3. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

p/a de heer mr.

k l a a g s t e r s

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 30 september 2009 hebben klaagsters een klacht tegen verweerder ingediend.

1.2 Bij brief van 18 januari 2010, welke door de raad is ontvangen op 19 januari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam van 21 juni 2010 in aanwezigheid van partijen.

1.4 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 7, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

a. beslag heeft laten leggen bij twee partijen die niet bij de zaak betrokken waren;

b. in het verzoekschrift tot het leggen van beslag onjuiste feiten heeft gesteld;

c. niet heeft aangekondigd dat tot het treffen van rechtsmaatregelen zou worden overgegaan;

d. heeft gedreigd met media-aandacht om een schikking af te dwingen. Daarbij heeft verweerder tot betaling van een te hoog bedrag gesommeerd en heeft verweerder gedreigd met het doen van aangifte;

e. namens hem onjuiste mededelingen heeft laten doen omtrent het uitbrengen van een verklaring;

f. zich in de media onnodig grievend over klaagster sub 1 heeft uitgelaten.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klaagsters de norm, zoals deze is neergelegd in artikel 46 Advocatenwet, geschonden.

Feiten

3.1 Klaagster sub 1 heeft ten behoeve van de cliënt van verweerder gelden geïnvesteerd in onroerende zaken in Dubai. Over de afwikkeling van die investering is tussen partijen discussie ontstaan.

3.2 Op 25 augustus 2009 heeft verweerder bij de voorzieningenrechter te Amsterdam een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir (derden)beslag op vermogensbestanddelen van klaagster sub 1 en van klaagsters sub 2 en 3. Het verlof werd op 25 augustus 2009 verleend en de vordering werd, met inbegrip van rente en kosten, begroot op € 800.000,00.

3.3 Blijkens de bij het verzoekschrift gevoegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is klaagster sub 3 de bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster sub 2 en is de heer B. de bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster sub 3. De heer B. is de levenspartner van klaagster sub 1.

3.4 Verweerder is daarna tot het (doen) leggen van conservatoir (derden)beslag overgegaan en verweerder heeft klaagster sub 1 per brief van 27 augustus 2009 aansprakelijk gesteld en haar gesommeerd een bedrag te betalen van € 670.000,00 vermeerderd met een bedrag van € 50.000,00 rente en € 50.000,00 advocaatkosten. Verweerder becijfert het totaalbedrag vervolgens op € 775.000,00. Verweerder heeft in genoemde brief het volgende geschreven: “Bij gebreke van tijdige betaling en schriftelijke rekening en verantwoording, heb ik van cliënte de instructie nadere rechtsmaatregelen jegens u en bepaalde door u gecontroleerde c.q. aan u te relateren rechtspersonen te treffen, dit zonder verdere (voor)aankondiging. Ook voor de daarmee gemoeide kosten houdt cliënte u alsdan aansprakelijk. Daarbij kan niet worden uitgesloten dat ook de media kennis zullen nemen van de onderhavige kwestie. Gaarne gaat cliënte er van uit, dat dergelijke maatregelen kunnen worden voorkomen en dat u voor tijdige betaling als ook tijdige rekening en verantwoording zult zorg dragen.”.

3.5 Namens klaagsters is op 1 september 2009 een brief gestuurd aan verweerder waarin onder meer is meegedeeld dat klaagsters sub 2 en 3 niets met de zaak te maken hebben, waarbij ook is verwezen naar de uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit zulks zou volgen. Klaagsters hebben verweerder (onder meer) verzocht de gelegde beslagen ten laste van klaagster sub 2 en sub 3 op te heffen.

3.6 Op dat verzoek heeft verweerder bij fax van 2 september 2009 gereageerd. Verweerder heeft daarbij aangeboden de gelegde beslagen op te heffen indien en zodra een bankgarantie zou worden gesteld voor een bedrag van € 1,500.000,00. Verweerder heeft klaagsters tevens verzocht uiterlijk op vrijdag 4 september 2009 vóór 15.00 uur een passend voorstel te doen. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat, mochten klaagsters daartoe niet bereid zijn, de cliënt van verweerder zich genoodzaakt zou zien aangifte tegen klaagsters te doen bij het openbaar ministerie ter zake van oplichting en/of verduistering ofwel van beleggingsfraude.

3.7 Klaagsters hebben geen schikkingsvoorstel gedaan. Enige tijd daarna zijn de jegens klaagsters sub 2 en 3 gelegde beslagen alsnog opgeheven.

3.8 Op 28 september 2009 is in De Telegraaf een artikel over de kwestie verschenen. Naar aanleiding daarvan is tussen partijen gecorrespondeerd en heeft de cliënt van verweerder een persbericht uitgebracht waaruit volgt dat verweerder bij de programma’s RTL Boulevard en/of SBS Shownieuws een korte verklaring omtrent de gang van zaken zou geven.

3.9 Op 28 september 2009 heeft verweerder in het programma RTL Boulevard het volgende verklaard: “Toen zij niet meer reageerde op e-mails, geen bankafschriften kon laten zien, en in feite stopte met communiceren, maar dat zien we ook bij allerlei andere fondsen, op het moment dat je geen post meer krijgt, als er niet meer gecommuniceerd wordt, dan weet je eigenlijk al dat het fout zit.” en “Uit informatie (…) blijkt dat ze bij de autoriteiten inmiddels al bekend was. We hebben reden om aan te nemen dat haar bankrekeningen in Dubai zijn bevroren en dat ze het land ook niet meer inkomt.” en “Ik denk dat de heer E. niet het enige slachtoffer is van [klaagster sub 1] en we hebben aanwijzingen dat [klaagster sub 1] dit trucje vaker heeft uitgehaald.”.

3.10 In het programma SBS Shownieuws van 28 september 2009 heeft verweerder het volgende verklaard: “Nee, het gaat over heel erg veel geld, en het allerergste is dat het vermoeden bestaat ook dat de heer E. niet het enige slachtoffer is geweest van deze oplichtingszaak.”.

De beoordeling van de klacht

4.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de tegenpartij ervan behoort te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De raad zal de verschillende klachtonderdelen naar die maatstaf beoordelen.

4.2 De raad is van mening dat de klachtonderdelen a) en b) zich lenen voor gezamenlijke behandeling. In het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir (derden)beslag heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt een vordering heeft op klaagster sub 1. Verweerder heeft (daarom) verzocht conservatoir (derden)beslag te mogen leggen op vermogensbestanddelen van klaagster sub 1, maar ook op vermogensbestanddelen van klaagsters sub 2 en 3. In het verzoekschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat klaagsters sub 2 en 3 rechtspersonen zijn waarvan klaagster sub 1 medebestuurder is. Dat standpunt is onjuist en die onjuistheid volgt ook uit de door verweerder bij het verzoekschrift gevoegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Verweerder heeft daarom, volgens de raad, gehandeld op een wijze die een advocaat niet betaamt. Dat geldt temeer nu verweerder van genoemde onjuistheid op de hoogte is gebracht en daarna niet terstond en onvoorwaardelijk tot opheffing van het gelegde beslag is overgegaan. De raad acht de klachtonderdelen a) en b) gegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt de raad dat het een advocaat niet verplicht is conservatoire beslagmaatregelen bij de wederpartij aan te kondigen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d) overweegt de raad dat het klachtonderdeel ongegrond is voor zover het betrekking heeft op de sommatie tot het betalen van een hoger bedrag dan de daadwerkelijke vordering. Wat er ook zij van de door verweerder gevorderde (advocaat)kosten, het staat een partij vrij een sommatie te sturen voor een hoger bedrag, zoals het de wederpartij vrij staat dat bedrag al dan niet te betalen.

4.5 Voor het overige (en belangrijkste gedeelte) is klachtonderdeel d) gegrond. De raad overweegt daartoe het volgende. Op 27 augustus 2009 heeft verweerder aan klaagsters geschreven dat niet kan worden uitgesloten dat ook de media kennis zullen nemen van de onderhavige kwestie en daarna dat “dergelijke maatregelen” kunnen worden voorkomen indien tijdig zou worden betaald. Die aankondiging kan eenvoudig als dreigement worden opgevat. De raad vat het ook daadwerkelijk op als een dreigement vanwege (de hoedanigheid van) de betrokken partijen, de aard van het geschil en het feit dat verweerder later daadwerkelijk in de media is opgetreden en daar actief aan heeft meegewerkt. De raad overweegt dat het dreigen met media-aandacht als pressiemiddel om de wederpartij tot betaling te bewegen niet geoorloofd is en in strijd is met de wijze waarop een advocaat zich, ook tegenover de wederpartij, bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt behoort te gedragen. Daarbij laat de raad zwaar wegen dat het eventueel inschakelen van de media, in de omstandigheden van het onderhavige geval, geen redelijk doel kon dienen en het een kwestie betrof enkel tussen klaagsters en de cliënt van verweerder.

4.6 In de brief van 2 september 2009 heeft verweerder bovendien aangekondigd dat zijn cliënt zich genoodzaakt zag aangifte te doen tegen klaagsters bij het Openbaar Ministerie ter zake van oplichting en/of verduistering ofwel van beleggingsfraude indien geen passend schikkingsvoorstel zou worden gedaan. De raad overweegt in dat kader dat het in beginsel een ieder vrijstaat aangifte te doen, maar niet lichtvaardig. De cliënt van verweerder heeft in deze zaak vrijwillig gelden overgemaakt aan klaagster sub 1 ten behoeve van beleggingen in Dubai. Er was volgens de raad (nog) geen redelijk vermoeden van een strafbaar feit en de aangifte betrof daarmee een loos dreigement. Omdat ook dit dreigement enkel is gebruikt om betaling te bewerkstelligen, had verweerder, mede vanwege de media-aandacht die een aangifte mogelijk met zich zou brengen, niet zo lichtvaardig mogen dreigen met het initiëren van strafrechtelijke maatregelen. Ook als het slechts het doorgeven van een dreigement van de eigen cliënt betrof, heeft verweerder laakbaar gehandeld. Het behoort immers tot de taak van de advocaat er voor te waken dat de rechtsstrijd wordt gestreden met geoorloofde middelen. Dat betekent niet alleen dat hij zelf geen ongeoorloofde middelen mag gebruiken, maar hij mag zich ook niet lenen tot assistentie bij het gebruik van ongeoorloofde middelen door zijn cliënt.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e) oordeelt de raad dat niet is gebleken van opzettelijk onjuiste mededelingen als hier bedoeld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f) overweegt de raad dat verweerder, zonder daartoe (inhoudelijk) een redelijk doel te dienen, in de media is verschenen. Verweerder heeft daarbij uitlatingen gedaan zoals dat is gebleken dat klaagster sub 1 bij de autoriteiten bekend was, dat er redenen waren aan te nemen dat klaagsters’ bankrekeningen in Dubai zijn bevroren en dat ze het land niet meer inkomt, dat er aanwijzingen bestonden dat klaagster sub 1 al vaker een “trucje” had uitgehaald en dat het vermoeden bestaat dat klaagster sub 1 meerdere slachtoffers zou hebben gemaakt. Verweerder heeft daarbij uitdrukkelijk het woord “oplichtingszaak” in de mond genomen. Verweerder heeft geen enkel onderzoek gedaan naar de juistheid van zijn vermoedens en verweerder heeft geen gegevens getoond op grond waarvan het uitspreken van die vermoedens gerechtvaardigd zou zijn. De uitlatingen van verweerder zijn, mede daardoor, onnodig grievend en zelfs incriminerend, ook waar het enkel het uitspreken van vermoedens betreft. De raad acht het handelen van verweerder in hoge mate verwijtbaar en beoordeelt dit klachtonderdeel gegrond.

Maatregel

4.9 Gelet op het omvangrijke aantal, recente en ernstige, tuchtrechtelijke antecedenten van verweerder, de ernst van de onderhavige kwestie en met name de (voor klaagsters grievende) aandacht die verweerder actief in de media heeft gegenereerd, acht de raad een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden passend en geboden.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a, b, d (gedeeltelijk) en f gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen c, d (gedeeltelijk) en e ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, ingaande 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing. De schorsing gaat echter niet eerder in dan na afloop van alle eventueel voorafgaande schorsingen en zal niet ten uitvoer worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. E.J. Ferman, H.C.M.J. Karskens, M. Pannevis, J.H.P. Smeets, leden, met bijstand van mr. R.A. Veldman als griffier en uitgesproken op de openbare zitting van 31 augustus 2010.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 31 augustus juli 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat de gegrond verklaarde klachten beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat de ongegrond verklaarde klachten beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 – 548 46 07