ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0913 Raad van Discipline Amsterdam 10-010U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0913
Datum uitspraak: 25-08-2010
Datum publicatie: 26-08-2010
Zaaknummer(s): 10-010U
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht wederpartij over passage in brief met aansprakelijkstelling, die volgens klaagster strafrechtelijke kwalificaties inhoudt en onvoldoende door verweerder is onderbouwd. Klacht ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 25 augustus 2010

in de zaak 10-010U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 18 januari 2010 binnengekomen klacht van:

Klaagster

tegen:

de heer mr.

Verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 13 januari 2010, door de raad ontvangen op 18 januari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 22 juni 2010. Ter zitting zijn verweerder en klaagsters advocaat verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 7 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de brief van 13 januari 2010 genoemde inventarislijst.

2. Klacht

2.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet in zijn sommatiebrief aan klaagster van 30 september 2009 de hieronder in 3.3 weergegeven passage heeft opgenomen en daarmee zware en strafrechtelijke beschuldigingen heeft geuit zonder enig onderzoek te verrichten naar de juistheid van de beschuldigingen.

3. Feiten

3.1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2. Klaagster is een besloten vennootschap die zich bezighoudt met niet-beursgenoteerde vastgoedbeleggingsproducten en vastgoedobligaties voor particuliere beleggers. De cliënt van verweerder heeft gelden geïnvesteerd in voormelde projecten van klaagster.

3.3. Bij brief d.d. 30 september 2009 heeft verweerder zich namens zijn cliënt gewend tot klaagster. Namens zijn cliënt heeft verweerder klaagster in gebreke gesteld en gesommeerd voormelde geïnvesteerde gelden binnen vijf dagen te storten op de derdengeldrekening van verweerder. Immers, volgens de brief van verweerder zou inmiddels duidelijk zijn geworden dat klaagster haar prognoses omtrent voorgespiegelde rendementsontwikkelingen in het zogenaamde 'Gulbe-project' niet kon waarmaken. In voormelde brief heeft verweerder onder meer het volgende geschreven: "Cliënte kan niet anders concluderen dan dat haar 'opzettelijk' door een samenweefsel van verdichtsels (te weten de voorspiegeling van korte termijn beleggingen en van een daarmee te behalen hoog rendement) is bewogen tot afgifte van geld, maar ook, dat het doel van uw organisatie mede daarop gericht was en dat zij daarmee zichzelf, in elk geval één of meer van haar leden, wederrechtelijk beoogde te bevoordelen".

3.4. Op 25 september 2009 heeft een kantoorgenoot (/het kantoor) van verweerder strafrechtelijke aangifte gedaan van beleggingsfraude door klaagster. In voormelde brief staat (onder meer) de volgende passage opgenomen: "Mijn kantoor kan niet anders concluderen dan dat niet alleen de beleggers een rad voor de ogen is gedraaid en dat zij opzettelijk, door een samenweefsel van verdichtsels (te weten de voorspiegeling van korte termijn beleggingen en van een daarmee te behalen hoog rendement) zijn bewogen tot afgifte van geld, maar ook, dat het doel van de organisatie mede daarop gericht was en dat zij daarmee zichzelf, in elk geval één of meer van haar leden, wederrechtelijk beoogde te bevoordelen."

3.5. Bij brief d.d. 12 oktober 2009 heeft verweerder (namens zijn cliënt) zijn eerdere sommatiebrief (d.d. 30 september 2009) in die zin genuanceerd dat hij klaagster erop heeft gewezen dat haar geen strafrechtelijk verwijt werd gemaakt maar onrechtmatig handelen werd verweten.

3.6. Klaagster en met haar gelieerde vennootschappen hebben meerdere civiele (waaronder kort geding) procedures en tuchtklachten tegen voormalige kantoorgenoten van verweerder ingediend. Op 24 november 2009 is het voormalige kantoor van verweerder failliet verklaard. Verweerder werkt inmiddels op een ander kantoor.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. De raad stelt voorop dat, anders dan de raadsman van klaagster ter zitting heeft aangevoerd, onderhavige zaak op haar eigen merites dient te worden beoordeeld en niet in het licht van andere klachten en geschillen van klaagster jegens het voormalige kantoor/de voormalige kantoorgenoten van verweerder.

4.2. Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij, geldt de door het hof van discipline - de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht - gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Het is immers de taak van een advocaat om partijdig te zijn. Die vrijheid van de advocaat is echter niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3. De raad overweegt als volgt. Bij brief d.d. 30 september 2009 heeft verweerder (namens zijn cliënt) de aansprakelijkstelling van klaagster gestaafd met onder meer de volgende argumenten: (i) de geprognosticeerde looptijd van 1,75 jaar werd door klaagster reeds eerder niet gehaald, (ii) er werd vervolgens gekozen voor een afwaardering van 60% en (iii) de eigen lening van klaagster in het project van circa EUR 2.000.000,- werd reeds veilig gesteld. De raad is van oordeel dat in tegenstelling tot hetgeen klaagster stelt, de beschuldigingen/verwijten jegens klaagster bij brief d.d. 30 september 2009 wel degelijk zijn onderbouwd. De bewoordingen van de gewraakte passage zijn scherp, maar in de context van de feiten en de maatschappelijke onrust is deze woordkeuze voorstelbaar. Bovendien heeft verweerder bij brief d.d. 12 oktober 2009 - in welke brief hij de verwijten uit zijn eerdere brief heeft genuanceerd - de beschuldigingen wederom nader onderbouwd. Klaagster had de klacht al direct na ontvangst van de brief van 30 september 2009 ingediend en zij heeft in de brief van verweerder van 12 oktober 2009 geen aanleiding gezien de klacht in te trekken. De raad is voorts van oordeel dat de brief van 30 september 2009 geen aanknopingspunten biedt voor klaagsters stelling dat het gaat om verweerders opvattingen en niet om die van zijn cliënt. Verweerder heeft de brief namens zijn cliënt geschreven met voldoende distantie. Op grond van al deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder, gemeten naar voormelde maatstaf, geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken zodat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. R.P.F. van der Mark, mr. B.E. van der Molen, mr. B. Roodveldt en mr. A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2010.

voorzitter           griffier

Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster, p/a mr. H

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.