ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0872 Raad van Discipline Amsterdam 09-341U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0872
Datum uitspraak: 19-07-2010
Datum publicatie: 22-07-2010
Zaaknummer(s): 09-341U
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klacht bij voorzittersbeslissing kennelijk niet ontvankelijk wegens strijd met ne bis in idem beginsel. Geen nieuwe gezichtspunten in verzet, verzet ongegrond.

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING van 19 juli 2010

in de zaak 09-341U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 14 januari 2010 op de op 16 december 2009 binnengekomen klacht van:

Mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

verweerder

1. verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 14 december 2009, door de raad ontvangen op 16 december 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 14 januari 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 18 januari 2010 aan klaagster is verzonden.

1.3 Bij brief van 23 januari 2010 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 10 mei 2010. De gemachtigde van klaagster en verweerder zijn verschenen. Klaagster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

a. de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

b. het verzet van klaagster.

2. de klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder:

a. misbruik heeft gemaakt als bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek van zijn positie als advocaat en voorts kansloze zaken heeft bepleit;

b. zich onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten;

c. in strijd met de gedragsregels is opgetreden tegen een voormalige cliënte en persoonlijke informatie van zijn voormalige cliënte heeft gelekt naar derden;

d. gegevens heeft verstrekt waarvan hij weet dat deze onjuist zijn;

e. verklaringen heeft afgelegd die bezijden de waarheid zijn.

2.2 Door aldus te handelen heeft verweerder volgens klaagster de norm, vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, overtreden.

2.3 Het verzet houdt – zakelijk weergegeven – in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard, omdat de voorzitter zich heeft beperkt tot procedurele aspecten en niet inhoudelijk op de feiten is ingegaan. Er zijn volgens klager bovendien nieuwe feiten aan het licht gekomen, die een inhoudelijke toets van de klacht rechtvaardigen.

3. feiten

Voor de beoordeling van het verzet kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster is per 1 oktober 1998 in dienst van een makelaarskantoor getreden. De heer X  was directeur-grootaandeelhouder van dat kantoor. Klaagster heeft zich op 26 september 2005 ziek gemeld. Hierna heeft verweerder namens het makelaarskantoor een aantal procedures gevoerd teneinde de arbeidsverhouding tussen klaagster en het kantoor te beëindigen. De arbeidsrechtelijke procedures zijn uiteindelijk geëindigd doordat klaagster een bedrag van € 2.500,- aan de curator van het – inmiddels gefailleerde – makelaarskantoor heeft betaald. Verweerder heeft een affectieve relatie met de dochter van de heer X. Verweerder was, zowel in zijn hoedanigheid van advocaat van het makelaarskantoor als in de persoonlijke sfeer, regelmatig op kantoor aanwezig in de periode dat klaagster daar ook werkzaam was.  

3.2 Ter zake het onder 3.1 genoemde feitencomplex heeft klaagster op 25 oktober 2007 een klacht tegen verweerder ingediend. Deze klacht hield in dat verweerder de norm, vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, heeft overtreden doordat hij:

a. niet vrij en onafhankelijk ten opzichte van zijn cliënt stond nu er tussen hen een familieband bestond;

b. misbruik maakte van procesrecht door een kansloze zaak te bepleiten en daarmee door te gaan in hoger beroep;

c. geen regeling in der minne nastreefde;

d. stukken in een procedure niet tijdig aan de wederpartij ter beschikking heeft gesteld;

e. feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist waren;

f. zich grievend heeft uitgelaten omtrent klaagster in een procedure waarin hij optrad voor de wederpartij van klaagster.

3.3 Bij beslissing van 14 oktober 2008 (08-040U) heeft de raad van discipline Amsterdam de onder 3.2 genoemde klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Het hof van discipline heeft deze beslissing op 11 mei 2009 in hoger beroep (no. 5333) bekrachtigd.

4. beoordeling van het verzet

4.1 De raad stelt vast dat de klachtonderdelen a en b identiek zijn aan de eerdere klachtonderdelen b en f, die bij de genoemde – door het hof van discipline bekrachtigde - beslissing van de raad van discipline Amsterdam van 14 oktober 2008 ongegrond zijn verklaard. De klachtonderdelen d en e zijn inhoudelijk gelijk aan het eerdere klachtonderdeel e, dat bij genoemde beslissing eveneens ongegrond is verklaard. Klachtonderdeel c is weliswaar niet eerder als klachtonderdeel door klaagster aangevoerd, maar heeft betrekking op hetzelfde feitencomplex als de hiervoor genoemde klachten. Daarbij tekent de raad aan dat een advocaat er omwille van de rechtszekerheid van uit mag gaan dat zijn optreden in een bepaald feitencomplex, niet telkens opnieuw ter discussie kan worden gesteld. Het in klachtonderdeel c aangevoerde discussiepunt - namelijk de vraag of klaagster cliënte is geweest van verweerder - is overigens reeds in de vorige tuchtrechtprocedure aan de orde is gekomen. De raad verwijst naar het proces-verbaal van de op 29 juli 2008 gehouden zitting van de raad van discipline Amsterdam (pagina 265 van het dossier). Ook ditmaal is niet gebleken de juistheid van de stelling, dat klaagster cliënt van verweerder is geweest.

4.2 Naar vaste rechtspraak geldt in tuchtrechtelijke procedures als de onderhavige het adagium, dat dezelfde klacht niet twee maal per beslissing kan worden voorgelegd. Nu geen feiten gesteld zijn of gebleken die nopen tot afwijking van het hiervoor genoemde ne bis in idem beginsel is de raad gezien het voormelde met de voorzitter van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk niet ontvankelijk is. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek van de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

de raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.J.M. Gijsberts, voorzitter, mr. M.A. le Belle, mr. H. Dulack, mr. A. Gerritsen-Bosselaar, mr. A. de Groot, leden met bijstand van mr. F.A. Chorus als griffier en uitsproken ter openbare zitting van 19 juli 2010.

voorzitter          griffier

Deze beslissing is in afschrift op 19 juli 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster;

- verweerder;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht;

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.