ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0847 Raad van Discipline Amsterdam 09-325A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0847
Datum uitspraak: 22-06-2010
Datum publicatie: 08-07-2010
Zaaknummer(s): 09-325A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Verzet ongegrond na kennelijk ongegrondverklaring klacht door voorzitter. Tuchtrechtelijke grenzen in het kader van de belangenbehartiging niet overschreden.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 22 juni 2010

in de zaak 09-325A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer mr.

k l a g e r

tegen:

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 26 november 2009, bij de raad binnengekomen op 27 november 2009, heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 14 december 2009 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 december 2009 aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 27 december 2009, door de raad ontvangen op 29 december 2009, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 april 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die

beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzet van klager bij brief van 27 december 2009.

2 De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

a. bij de rechtbank Rotterdam ten onrechte een procedure omtrent verdeling van inboedel en vermogen aanhangig heeft gemaakt, waardoor klager onnodig op kosten is gejaagd;

b. in de desbetreffende dagvaarding feitelijk onjuistheden heeft opgenomen;

c. stellingen heeft opgenomen die klager in discrediet brengen en hem aantasten in zijn eer en goede naam.

Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard door voorbij te gaan door klager aan zijn klacht ten grondslag liggende feiten.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager is al vijf jaar verwikkeld in een echtscheidings- en alimentatieprocedure en daaruit voortvloeiende afwikkeling van hun huwelijksvoorwaarden en het daarin opgenomen periodieke verrekenbeding. Op 4 augustus 2005 hebben partijen professor mr. W.R. Meijer opdracht gegeven om over de afwikkeling van hun huwelijksvoorwaarden en het daarin opgenomen periodieke verrekenbeding een bindend advies uit te brengen. Het bindend advies is 20 december 2006 door professor mr. Meijer afgerond. Op 27 juli 2009 heeft verweerster namens de ex-echtgenote van klager een dagvaarding laten uitbrengen waarin zij ondermeer vordert dat de rechtbank Rotterdam vaststelt dat het bindend advies d.d. 20 december 2006 voor partijen bindend is.

4 Beoordeling van het verzet

4.1 De klacht is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij. Terecht heeft de voorzitter dan ook tot uitgangspunt genomen de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf, die inhoudt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, zij het dat hij daarbij de volgende tuchtrechtelijke grenzen in acht dient te nemen: (1) de advocaat mag zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (2) de advocaat mag geen feiten poneren waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of (3) de advocaat mag niet (anderszins) de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaden zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.2 Naar het oordeel van de raad had de voorzitter uit de stukken geen andere conclusie kunnen trekken dan dat verweerster in het kader van de belangenbehartiging van haar cliënte bovenomschreven tuchtrechtelijke grenzen niet heeft overschreden.

4.3 Nu klager onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de voorzitter op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet tot een kennelijk ongegrond¬verklaring had mogen komen, moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M.A. Le Belle,

B. Roodveldt, J.H.P. Smeets, M.J.G.H. Verviers, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2010.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 22 juni 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.