ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0741 Raad van Discipline Amsterdam 09-340A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0741
Datum uitspraak: 22-06-2010
Datum publicatie: 22-06-2010
Zaaknummer(s): 09-340A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klager is van mening dat verweerder hem in een schadevergoedingsprocedure ex artikel 89 SV onvoldoende en te passief heeft bijgestaan. Verder had verweerder volgens klager gebruik moeten maken van de aanwezigheid van de boekhouder van klager die zijn vordering ter zitting kon toelichten en is verweerder een afspraak met klager om de zitting voor te bespreken niet nagekomen. Tenslotte klaagt klager er over dat verweerder hem niet zou hebben geïnformeerd over de afwezigheid van rechtsmiddelen tegen de beslissing op het verzoekschrift ex artikel 89 SV. Het is niet komen vast te staan dat verweerder onzorgvuldig is omgesprongen met de belangen van klager en voor het overige mist de klacht feitelijke grondslag. Alle klachten zijn ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 22 juni 2010

in de zaak 09-340A

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 15 december 2009, door de raad ontvangen op 16 december 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 21 april 2010. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Zowel klager als verweerder zijn verschenen. Klager is ter zitting vertegenwoordigd door zijn advocaat mevrouw mr. J. Serrarens.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van:

de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en van de stukken genummerd 1 t/m 10, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. Klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden en heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, door:

1. Klager ter zitting van het Gerechtshof 8 december 2006 onvoldoende bij te staan, daar nauwelijks iets te zeggen en deze zitting onvoldoende te hebben voorbereid;

2. Tijdens de zitting van het Gerechtshof op 8 december 2006 geen gebruik te maken van de aanwezigheid van de boekhouder van klager die de vordering van klager had kunnen toelichten;

3. Door een afspraak op 22 november 2006 met klager en zijn boekhouder niet na te komen en door niet te reageren op een verzoek van klager om een nieuwe afspraak te maken;

4. Door na te laten klager erover te informeren dat tegen de beslissing op het verzoekschrift ex artikel 89 Sv geen rechtsmiddelen meer openstonden;

5. Geen pleitnota te maken voor de zitting van 8 december 2006.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager is in een strafrechtelijke procedure in eerste aanleg bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. Hij is bij vonnis van 8 december 2003 veroordeeld en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In appèl heeft verweerder klager bijgestaan. Klager werd vrijgesproken.

3.2 Klager heeft bijna anderhalf jaar in detentie gezeten en heeft na zijn vrijspraak aan verweerder gevraagd hem bij te staan in een schadevergoedingsprocedure ex artikel 89 Sv en 591 Sv. Klager was van mening dat hij aanspraak kon maken op een bedrag van ruim EUR 1.300.000,- van de Staat vanwege de door hem ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.

3.3 Verweerder heeft namens klager een concept verzoekschrift opgesteld, waarin hij in eerste instantie een schadevergoeding conform het standaardbedrag van circa EUR 43.000,- vorderde namens klager. Klager heeft verweerder daarop tot twee keer toe verzocht om het verzoek aan te passen en heeft verweerder informatie over zijn vermeende schadeposten verstrekt. Verweerder heeft vervolgens op 23 december 2005 een verzoekschrift tot toekenning van schadevergoeding overeenkomstig de wensen van klager ingediend. Verweerder heeft klager bericht dat hij de kans op toewijzing van de hele vordering klein achtte.

3.4 Op 8 december 2006 is het verzoek in de raadkamer behandeld in aanwezigheid van klager, verweerder en de boekhouder van klager. Het hof heeft een aantal vragen aan de boekhouder van klager gesteld. Verweerder heeft tijdens deze behandeling geen pleitnota voorgedragen.

3.5 Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij beschikking van 22 december 2006 een schadevergoeding van EUR 40.000,- aan klager toegekend en het meer of anders gevorderde afgewezen. 

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Klachtonderdeel 1), 2) en 5) betreffen de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. Deze klachtonderdelen zullen gezamenlijk worden behandeld. Bij een dergelijke klacht staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.2 Verweerder heeft het verzoekschrift conform de wensen van klager gemaakt, terwijl klager vrij laat met stukken ter onderbouwing van zijn vordering kwam. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder de belangen van klager ter zitting van 8 december 2006 onvoldoende heeft behartigd en evenmin is komen vast te staan dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de strategie. Dat verweerder geen pleitnota heeft gemaakt voor de zitting van 8 december 2006 hoeft niet te betekenen dat hij daardoor onvoldoende heeft aangevoerd ten faveure van klager. Ten slotte heeft verweerder onweersproken opgemerkt dat het Hof de boekhouder wel vragen heeft gesteld. Volgens de raad valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken van het feit dat het Hof geen verder gebruik heeft gemaakt van de aanwezigheid van de boekhouder van klager. De klachtonderdelen 1), 2) en 5) zijn derhalve ongegrond.

4.3 Klachtonderdeel 3) betreft het verwijt van klager dat verweerder een afspraak met hem niet zou zijn nagekomen. Verweerder heeft de gang van zaken in de weken voorafgaande aan de zitting uiteengezet en betwist dat hij in die periode met klager en de boekhouder een afspraak voor een bespreking had. Niet is komen vast te staan dat partijen elkaar zouden treffen op 22 november 2006. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.4 Met klachtonderdeel 4) klaagt klager dat hij niet op de hoogte was van het ontbreken van rechtsmiddelen tegen de beschikking van 22 december 2006. Verweerder heeft steeds gesteld dat klager wel op de hoogte was van het gebrek aan rechtsmiddelen, bijvoorbeeld in zijn brief aan de advocaat van klager van 6 augustus 2007. Partijen staan ook hierin lijnrecht tegenover elkaar. Het dossier geeft echter geen reden om  in dezen meer waarde toe te kennen aan de stellingen van klager dan aan die van verweerder.  Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

BESLISSING:

de raad van discipline:

• verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2010 door mrs. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark. M.L.F.J. Schyns, D.J.S. Voorhoeve, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier.

Voorzitter       Griffier

Deze beslissing is in afschrift op 22 juni 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

• klager

• verweerder

• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

• klager

• verweerder

• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

 076-548 4607.