ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0671 Raad van Discipline Amsterdam 09-163H 09-164H 09-165H
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0671 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-06-2010 |
Datum publicatie: | 08-06-2010 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Vezet ongegrond.Verschil van inzicht over kansen hoger beroep. Verantwoordelijkheid behandeling zaak bij advocaat. |
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 7 juni 2010
in de zaken 09-163/164/165 H
_________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de fungerend voorzitter van de raad op de klacht van:
Mevrouw
k l a a g s t e r
tegen:
v e r w e e r d e r s
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 25 juni 2009, door de raad ontvangen op 26 juni 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 17 juli 2009 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht jegens verweerder sub 1 en verweerster sub 2 kennelijk ongegrond verklaard en klaagster jegens verweerster sub 3 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 17 juli 2009 aan klaagster is verzonden.
1.3 Bij brief van 28 juli 2009, door de raad ontvangen op 30 juli 2009, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 24 maart 2010 in aanwezigheid van klaagster, verweerder sub 1 en verweerster sub 3. Verweerster sub 2 was niet ter zitting aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven.
1.6 Voorts heeft de raad kennis genomen van het verzet van klaagster bij brief van 28 juli 2009 (met bijlagen) en van de aanvullende brief van klaagster van 17 oktober 2009 (met bijlagen).
2 Klacht, verzet
2.1 De klacht van klaagster houdt, samengevat en zakelijk weergegeven, in dat verweerders in strijd met artikel 46 Advocatenwet hebben gehandeld door haar eerst hun onvoorwaardelijk assistentie bij het appèl toe te zeggen en deze toezegging vervolgens niet na te komen. Ook al sloegen verweerders bij nader inzien de kansen van het hoger beroep niet hoog aan, toch had aan klaagster de overeengekomen rechtsbijstand verleend moeten worden. Verweerders hebben dat ten onrechte nagelaten.
2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in, dat de voorzitter de klacht van klaagster jegens verweerder sub 1 en verweerster sub 2 ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en klaagster voorts jegens verweerster sub 3 ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
3 Feiten
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Klaagster heeft in januari 2007 rechtsbijstand verzocht aan verweerder sub 1 in verband met een in te stellen hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem d.d. 8 november 2006. In dat vonnis werd ondermeer geoordeeld over de omvang van de schade, veroorzaakt door een beroepsfout van een eerder door klaagster in de arm genomen advocaat. Klaagster was het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde hoogte van die schade.
3.2 Vaststaat dat verweerster sub 2 met klaagster op 5 januari 2007 overleg heeft gevoerd. Afgesproken is dat tijdig hoger beroep zou worden aangetekend en dat hierbij op lange termijn zou worden gedagvaard. Dat is ook gebeurd. Verweerster sub 2 werd bij de behandeling van de zaak begeleid door verweerder sub 1. Verweerders hadden reeds de beschikking over het volledige dossier, zij dienden dat echter nog te bestuderen, hetgeen blijkt uit de brief van verweerster sub 2 aan klaagster van 8 januari 2007 (blz. 008 klachtdossier).
3.3 Bij brief van 21 februari 2007 is klaagster meegedeeld dat haar, na bestudering van het dossier, uitsluitsel zou worden gegeven over de kansen in hoger beroep.
3.4 Bij brief van 20 maart 2007 deelt verweerster sub 2 klaagster mede dat die kansen voorshands niet hoog worden aangeslagen. Op 8 mei 2007 concluderen verweerder sub 1 en verweerster sub 2 dat doorzetten van het appèl moet worden afgeraden. De werkzaamheden worden opgeschort, mede omdat de eigen bijdrage niet (volledig) wordt voldaan.
3.5 Op 24 mei 2007 wordt dat standpunt herhaald. Klaagster is er daarbij opnieuw op gewezen dat zij, indien zij desalniettemin het hoger beroep wenste door te zetten, zij een andere advocaat diende te consulteren. Dit standpunt is bij brief van verweerder sub 1 d.d. 30 mei 2007, gericht aan de gemachtigde van klaagster, herhaald.
3.6 Nadien is klaagster nog op diverse momenten erop gewezen dat zij zich voor het hoger beroep tot een andere advocaat diende te wenden.
3.7 Verweerster sub 2 heeft in de loop van 2008 het kantoor van verweerster sub 3 verlaten en is per 25 april 2008 op het tableau van de rechtbank Utrecht geplaatst. Zij heeft de advocatuur per 1 januari 2009 verlaten.
4 Beoordeling van het verzet.
4.1 Terecht heeft de voorzitter beslist dat klaagster tegen verweerster sub 3 geen afzonderlijke klacht heeft ingebracht en dat klaagster ten aanzien van deze verweerster derhalve kennelijk niet-ontvankelijk is.
4.2 Voorts heeft de voorzitter van de raad terecht beslist dat de klacht van klaagster tegen verweerders sub 1 en sub 2 kennelijk ongegrond diende te worden verklaard. Verweerders sub 1 en sub 2 hebben, zoals met klaagster overeengekomen, immers tijdig hoger beroep aangetekend tegen het vonnis in kwestie. Verweerster sub 2 heeft in haar brief van 8 januari 2007 aan klaagster meegedeeld dat zij pas daarna een aanvang zou nemen met het bestuderen van de stukken. Ten tijde van het instellen van het beroep was derhalve over de kansen daarvan nog niet geadviseerd.
4.3 Verweerders hebben na bestudering van het dossier geoordeeld dat de kansen op succes in hoger beroep te gering waren om dat hoger beroep te rechtvaardigen. Dit zo zijnde kon van hen niet worden gevergd om, tegen hun gemotiveerd oordeel in, de appèl procedure toch te voeren. Zij hadden zich daartoe ook niet onvoorwaardelijk verbonden. Terecht heeft de voorzitter overwogen dat verweerders de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aan hen toevertrouwde zaak dragen, en dat zij zich niet aan die verantwoordelijkheid kunnen onttrekken met een beroep op de van cliënt gekregen opdracht.
4.4 Gezien het ontstane verschil van inzicht over de verdere behandeling van de zaak hebben verweerders sub 1 en 2 zich terecht teruggetrokken. Klaagster is tijdig van dit standpunt in kennis gesteld en zij is bij herhaling gewezen op de noodzaak zich tot een andere advocaat te wenden.
4.5 Gezien het vorenstaande is de raad derhalve met de voorzitter van oordeel dat de klacht ten aanzien van verweerder sub 3 kennelijk niet-ontvankelijk is en dat de klacht ten aanzien van verweerders sub 1 en 2 kennelijk ongegrond is en voorts is de raad van oordeel dat er geen plaats is voor nader onderzoek naar deze klacht. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. A. de Groot, M. Pannevis, M.L.F.J. Schyns, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. S. Baks als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 7 juni 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerders
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.
* * * * *