ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0420 Raad van Discipline Amsterdam 09-232A 09-233A 09-234A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0420
Datum uitspraak: 23-03-2010
Datum publicatie: 30-03-2010
Zaaknummer(s):
  • 09-232A
  • 09-233A
  • 09-234A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Advocaat heeft de rechter niet misleid over vermeende domiciliekeuze, omdat hij onkundig blijkt over de betekenis van het begrip domiciliekeuze. Klacht ongegrond

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

in de zaak  09-232A + 09-233A +09-234A

Beslissing d.d. 23 maart 2010

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 19 augustus 2009  bij de raad binnengekomen klacht van:

k l a g e r s  i n  c o n v e n t i e, klagers 3 en 4  tevens v e r w e e r d e r s  i n  r e c o n v e n t i e

tegen:

Mr.

 v e r w e e r d e r  i n  c o n v e n t i e  tevens k l a g e r  i n r e c o n v e n t i e

1. Verloop van de procedure:

 1.1 Bij brief van 18 augustus 2009, door de raad ontvangen op 19 augustus 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 20 januari 2010 in aanwezigheid van partijen.

1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken genummerd 1 t/m 16 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. De klacht:

2.1 In conventie houdt de klacht, zakelijk weergegeven en na intrekking ter zitting van andere klachtonderdelen, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet feitelijke gegevens aan de rechtbank heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist waren.

2.2 In reconventie houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat (de advocaten van) verweerders in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

a.      klager ten onrechte verwijten dat hij de rechtbank valselijk zou hebben ingelicht;

 b. hebben gecorrespondeerd in de Engelse taal, ook na protesten daartegen;

 c. zich zonder toestemming van klager hebben gewend tot de rechtbank;

d.    zich niet hebben gehouden aan gedragsregel 3 door iedere serieuze poging om te schikken, te frustreren.

3. Feiten:

3.1 Voor  de beoordeling van de klacht zal, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klagers 3 en 4 in conventie treden op voor een internationaal opererende producent van cardiologische apparatuur, klagers 1 en 2. In het jaar 2006 heeft een actualiteitenprogramma aandacht besteed aan klinische proeven van klagers 1 en 2 die tot schade zou hebben geleid bij inwoners van India.

3.3 Kort na de laatste televisie-uitzending heeft verweerder in conventie (nader te noemen: verweerder) klagers 1 en 2 namens ongeveer zestig niet bij name genoemde patiënten aansprakelijk gesteld. Op 30 maart 2007 heeft hij namens één cliënt een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 4 oktober 2007 aan de rechtbank doen weten dat alsnog werd afgezien van het houden van dit getuigenverhoor. In september 2008 heeft verweerder vervolgens namens vier andere cliënten een dagvaarding in een bodemprocedure laten uitgaan en laten betekenen aan het kantooradres van klagers.

3.4 Het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor vermeldt van klagers 1 en 2 een adres in Nederland (betreffende een in Nederland gevestigde B.V.) alsmede een adres op de Bermuda eilanden (betreffende een aldaar gevestigde vennootschap).

3.5 Het verweerschrift in het voorlopig getuigenverhoor d.d. mei 2007 vermeldt dat de hiervoor genoemde bedrijfsonderdelen domicilie kiezen ten kantore van klager 4.

3.6 De dagvaarding in de bodemprocedure d.d. 15 september 2008 vermeldt vier personen als eiser. Het betreft andere personen dan de verzoeker in het voorlopig getuigenverhoor. Verder vermeldt deze dagvaarding dat het in Nederland gevestigde bedrijfsonderdeel ‘voor deze zaak’ domicilie heeft gekozen ten kantore van klager sub 3, terwijl het op de Bermuda eilanden gevestigde bedrijfsonderdeel van X domicilie ‘voor deze zaak’ heeft gekozen ten kantore van klager sub 4.

3.7 Bij brief van 22 september 2008 hebben klagers 3 en 4 aan verweerder in conventie medegedeeld dat zij niet bekend zijn met enige domiciliekeuze namens de genoemde vestigingen van klagers 1 en 2. Zij hebben tevens om toezending van een bewijsstuk van deze domiciliekeuze gevraagd.

3.8 Bij brief van 10 november 2008, gericht aan de (rol)rechter heeft klager sub 3 medegedeeld dat geen sprake is van een domiciliekeuze. Om die reden verzoekt zij de dagvaarding alsnog nietig te verklaren. Verweerder heeft klager sub 3 vervolgens verzocht deze brief in te trekken, kort gezegd omdat zij zich niet in de procedure heeft gesteld. De rolrechter heeft daarop laten weten dat hij geen kennis mag nemen van de brief van klager sub 1 omdat zij zich niet heeft gesteld als advocaat voor klagers 1 en 2.

3.9 Ter onderbouwing van de gestelde domiciliekeuze heeft verweerder in conventie nadere processtukken ingediend, waaronder een “akte nader bewijs domiciliekeuze” en een “akte inhoudende bewijs domiciliekeuze”. De strekking van deze stukken is dat verweerder in conventie de rechtbank verzoekt de domiciliekeuze te accepteren omdat in zijn visie in elk geval sprake is van een situatie die gelijk moet worden gesteld met een domiciliekeuze.

3.10 Vervolgens hebben partijen zich over elkaar beklaagd bij de deken. In de bodemprocedure hebben klagers alsnog het verstek gezuiverd.

4. Beoordeling van de klacht:

4.1 Twee klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling, te weten het verwijt dat verweerder in conventie de rechtbank heeft misleid alsmede het spiegelbeeld daarvan, te weten het verwijt aan het adres van verweerders in reconventie dat zij klager in reconventie onterecht beschuldigen van het misleiden van de rechtbank.

4.2 Nu de klacht in conventie gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartijen heeft te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het avocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf, dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is echter niet onbeperkt; deze kan ondermeer worden ingeperkt indien feiten worden geponeerd waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn of indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt, de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Nu het verwijt aan verweerder in conventie in de kern er op neerkomt dat hij de rechtbank heeft misleid, zal de raad het optreden van verweerder in conventie aan deze maatstaf toetsen.

4.3 De raad is met klagers van oordeel dat een uitdrukkelijke akte domiciliekeuze ontbroken heeft. Het enkele feit dat bij het verweerschrift in de procedure betreffende het voorlopig getuigenverhoor domicilie is gekozen ten kantore van één van de advocaten, brengt nog niet mee dat uitdrukkelijk domicilie gekozen is met het oog op een latere bodemprocedure namens andere eisers. De door verweerder aan de rolrechter gestuurde stukken kunnen evenmin doorgaan voor een uitdrukkelijke domiciliekeuze. Door aldus te werk te gaan heeft verweerder  de verdenking op zich geladen dat hij de meer omslachtige en tijdrovende internationale oproeping (van het op de Bermuda eilanden gevestigde bedrijfsonderdeel) achterwege heeft willen laten door te stellen dat sprake is van een domiciliekeuze die daarvoor feitelijk niet door kan gaan.

4.4 Het is echter niet vast komen te staan dat verweerder de rolrechter welbewust heeft willen misleiden door te handelen als hij deed. De raad maakt namelijk uit de redactie van de processtukken en uit de antwoorden van verweerder  ter zitting op dat verweerder ten tijde van de verweten gedragingen niet precies heeft geweten wat onder een akte domiciliekeuze in een civiele dagvaardingsprocedure moet worden verstaan. De formulering van de domiciliekeuze in de dagvaarding - waarin ook klager sub 3 figureert, terwijl zij nog niet voorkwam in het onder 3.5 genoemde verweerschrift - is ongebruikelijk en in zijn brief aan de rolrechter komt verweerder niet met nadere stukken, maar verdedigt hij slechts zijn standpunt dat sprake is van een met een domiciliekeuze gelijk te stellen situatie. Nu de wijze waarop de dagvaarding en de processtukken zijn geredigeerd alsmede de wijze waarop verweerder de rechtbank heeft ingelicht berusten op onvoldoende relevante kennis van het burgerlijk procesrecht trekt de raad de conclusie dat de situatie dat verweerder de rechtbank doelbewust heeft willen misleiden in de gegeven omstandigheden niet aan de orde is. Daar komt bij dat de rechtbank kennelijk uiteindelijk op basis van de juiste feitelijke gegevens tot het oordeel is gekomen dat de gestelde domiciliekeuze wel door de beugel kon. Klachtonderdeel a in conventie zal ongegrond worden verklaard; dat lot treft ook het spiegelbeeld, klachtonderdeel a in reconventie, nu verweerders slechts een partijstandpunt hebben gehuldigd en dat klachtonderdeel overigens van onvoldoende zelfstandig gewicht is.

4.5 De klacht in reconventie kan geacht worden uitsluitend tegen de advocaten gericht te zijn. Met klachtonderdeel b in reconventie wordt de verweerders verweten dat zij zonder toestemming van klager in het Engels hebben gecorrespondeerd. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard, reeds omdat het de raad niet is gebleken dat deze wijze van corresponderen is voortgezet na het protest van klager daartegen.

 4.6 Klachtonderdeel c in reconventie luidende dat de verweerders zich zonder toestemming van klager rechtstreeks tot de rechtbank hebben gewend wordt eveneens ongegrond verklaard. De brief is immers het kennelijke gevolg van de – door verweerders in reconventie op begrijpelijke gronden bestreden - domiciliekeuze terwijl het een advocaat op zich niet verboden is zich tot de (rol)rechter te wenden met een standpunt over de geldigheid van de dagvaarding, mits met toezending van een copie aan de wederpartij. Daarbij komt nog dat de brief aan de rolrechter zijn doel moet hebben gemist omdat de rolrechter de brief heeft geretourneerd.

4.7 Klachtonderdeel d tenslotte, dat inhoudt dat verweerders in reconventie elke serieuze schikkingspoging af zouden hebben gehouden, wordt eveneens ongegrond verklaard. Onbetwist staat vast dat in elk geval twee besprekingen op het kantoor van verweerders in reconventie hebben plaatsgevonden. Onbetwist staat tevens vast dat daarbij inzage in (concept)processtukken is gegeven. Er hebben dus in elk geval twee relevante besprekingen plaatsgevonden die als (een begin van) onderhandelingen moeten worden gezien. Dat deze onderhandelingen vervolgens zijn gestrand omdat, zoals verweerders in reconventie stellen, partijen te ver uit elkaar lagen, maakt nog niet dat niet gepoogd is tot een minnelijke regeling te komen.

4.8 Aldus zijn de klachten in conventie en in reconventie in al hun onderdelen ongegrond. 

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond;

Aldus gewezen door  Mr. Th. S. Röell, voorzitter, mrs. M. le Belle, S.M. Gaasbeek-Wielinga, M.J.G.H. Verviers, M.W. Schüller, leden, met bijstand van mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2010.

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 23 maart 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

-  klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na  verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post:

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is : Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging:

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax:

Het faxnummer van het hof van discipline is 076-548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof van discipline.

d. Telefonische informatie: 

       076- 548 46 07