ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0238 Raad van Discipline Amsterdam 09-123A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0238
Datum uitspraak: 11-01-2010
Datum publicatie: 15-01-2010
Zaaknummer(s): 09-123A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klager verwijt verweerder dat hij, ondanks toezeggingen, heeft verzuimd een procedure aanhangig te maken, onderzoek te doen en over dat onderzoek te rapporteren. Klager heeft dit verwijt niet aannemelijk gemaakt. Voorop staat dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en niet kan worden verplicht om een opdracht aan te nemen die hij niet haalbaar acht. Verzet ongegrond.  

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 11 januari 2010

in de zaak 09-123A

______________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het 26 juni 2009 bij de raad binnengekomen verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

k l a g e r  

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1.          Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 12 mei 2009, door de raad ontvangen op 12 mei 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. 

1.2 Bij beslissing van 8 juni 2009 heeft de voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen daarvan kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 11 juni 2009 aan klager is verzonden.

1.3 Bij verzetschrift van 19 juni 2009, door de raad ontvangen op 26 juni 2009, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 5 oktober 2009 in aanwezigheid van klager.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslis-

 sing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klager van 19 juni 2009;

- de brief van verweerder aan de raad van 1 oktober 2009.

2.          Klacht / verzet

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

(a) onvoldoende heeft gedaan aan klagers zaak, door te weigeren dan wel te verzuimen zijn belofte jegens klager na te komen en niet meer te reageren op een brief van 28 juni 2007 van de juridische afdeling van B B.V.;

(b) niet namens klager aan de rechtbank een verklaring voor recht heeft gevraagd, die zou moeten bevestigen dat de arbeidsovereenkomst van klager met B B.V. ook na 1 januari 2001 in stand was gebleven;

(c) willens en wetens heeft nagelaten jaarstukken, aansprakelijkheids- en instandhoudingsverklaringen van C B.V., B Holding B.V. en A B.V. bij de kamer van koophandel op te vragen en heeft nagelaten na te gaan of al dan niet overgang van onderneming op de juridisch voorgeschreven wijze had plaatsgevonden; het terzake door verweerder aan klager beloofde onderzoek is uitgebleven;

(d) heeft nagelaten klager schriftelijk te informeren over de voortgang en de uitkomst van zijn onderzoek. 

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht in alle onderdelen daarvan kennelijk ongegrond heeft verklaard, dit mede in het licht van hetgeen in het verzetschrift en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzet door klager naar voren is gebracht.

2.3 Feiten

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager heeft zich in 2004 tot verweerder gewend om te bezien of er mogelijkheden waren om tegen zijn voormalig werkgever B B.V., danwel tegen diens rechtsopvolger A B.V., een procedure aanhangig te maken. Op 13 juli 2004 is een voorlopige toevoeging verleend.

3.2 Klager is in 2002 ontslagen door A B.V. wegens disfunctioneren en een verstoorde arbeidsrelatie. Met behulp van andere advocaten heeft klager tegen A B.V. geprocedeerd. Klager heeft die procedures verloren. De kantonrechter heeft het verzoek van A B.V. tot ontbinding voorzover vereist van de arbeidsovereenkomst van klager toegewezen. Klager stelde en stelt zich echter op het standpunt dat hij nog steeds in dienst is bij B B.V. De overdracht van het bedrijfsonderdeel waar klager werkzaam was aan A B.V. had/heeft naar klagers oordeel op een onjuiste wijze plaatsgevonden. Klager maakt aanspraak op loonsuppletie en een aanvulling op zijn WAO-uitkering. B B.V. stelt dat er wel sprake is van overgang van onderneming en daarmee van overgang van het dienstverband van klager en heeft de vorderingen van klager afgewezen.

3.3 Bij brief van 21 mei 2004 heeft verweerder klager geadviseerd dat er geen mogelijkheden waren om B B.V. aan te spreken aangezien de onderneming was overgegaan naar A B.V., tenzij klager alsnog stukken zou aanleveren die tot een ander oordeel zouden leiden. Daarop ontving verweerder geen reactie van klager maar wel een aantal stukken. Deze leidde verweerder niet tot een ander oordeel. Dat heeft verweerder op 17 september 2004 aan klager geschreven. Verweerder heeft klager daarbij geadviseerd de zaak te laten rusten en geen verdere procedures te starten.

3.4 Het eerstvolgende dat verweerder vernam was een brief van klager aan hem van 14 juli 2006. Daarop heeft tussen klager en verweerder nog correspondentie en in maart 2007 een bespreking plaatsgevonden. Naar aanleiding van het besprokene heeft verweerder B B.V. op 5 april 2007 geschreven dat klager aanspraak maakt op doorbetaling van salaris, danwel (aanvulling op) het ziekengeld van klager, danwel aanvullingen op diens arbeidsongeschiktheidsuitkering. Daarbij heeft verweerder, voor het geval B B.V. van oordeel zou zijn dat de onderneming was overgegaan op A B.V. verzocht om toezending van bewijsstukken daarvan. B B.V. heeft bij brief van 28 juni 2007 klagers aanspraken afgewezen, stellende dat ook klager er blijkens de eerdere procedures vanuit ging dat de onderneming overgegaan was op A B.V. Op 29 juni 2007 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij het standpunt van B B.V. onderschrijft en dat hij namens klager geen procedure tegen B B.V. zal starten. Wel was verweerder nog bereid B B.V. aan te schrijven om duidelijkheid te verkrijgen over de aanvulling waarop klager nog recht meende te hebben. Bij brieven van 21 augustus en 16 november 2007 heeft verweerder bij B B.V. op dat punt op een nadere onderbouwing aangedrongen. Op laatstgenoemde datum schreef hij tevens ondermeer aan klager dat, nogmaals, zijn bemoeienissen niet verder zouden gaan dan het onderwerp van de suppletie en dat verweerder als over dat onderwerp geen duidelijk zou komen, niets voor klager kon ondernemen. Verweerder heeft van B B.V. geen reactie ontvangen. In mei 2008 heeft verweerder klagers dossier op diens verzoek overgedragen aan een andere advocaat. Klager heeft de eigen bijdrage ondanks herhaald verzoek van verweerder niet volledig betaald.

3.5 Bij brief met bijlage van 22 december 2008 aan de deken, heeft klager zich beklaagd over verweerder.

 4. Beoordeling van het verzet:

4.1 In zijn verzetschrift noch ter zitting heeft klager voldoende kunnen motiveren waarom de voorzitter op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet tot een kennelijke ongegrond verklaring van de klacht in al haar onderdelen had mogen komen. Klager heeft niet aannemelijk kunnen maken dat verweerder onvoldoende aan zijn zaak heeft gedaan. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat voorop staat dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, in overleg met de cliënt, dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij kan een advocaat niet verplicht worden om een opdracht aan te nemen die hij niet haalbaar acht. Ook overigens heeft klager niet aannemelijk kunnen maken dat er aanleiding is om te veronderstellen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld.

4.2 De raad merkt nog op dat de door klager bij het verzetschrift ingediende stukken deels al onderdeel uitmaakten van het klachtdossier en deels geen nieuw licht op de zaak werpen.

4.3 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat het verzet ongegrond is.

Beslissing:

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door: mr. T.J.M. Gijsberts, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. E.J. Ferman, mr. D.J.S. Voorhoeve, mr. M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. P.J. Mijnssen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2010.

voorzitter        griffier

De beslissing is in afschrift op 11 januari 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen beroep hij het hof van discipline worden ingesteld.