ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0230 Raad van Discipline Amsterdam 09-241A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0230
Datum uitspraak: 11-01-2010
Datum publicatie: 12-01-2010
Zaaknummer(s): 09-241A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder wordt verweten ernstig tekort te zijn geschoten in een behoorlijke beroepsuitoefening door publiekelijk een onjuiste voorstelling van zaken te geven. Klacht niet-ontvankelijk wegens te laat klagen. (e en f ongegrond).    

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 11 januari 2010

in de zaak 09-241A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 21 augustus 2009 binnengekomen klacht van:

Mevrouw drs.  [        ] en de heer [         ]

k l a g e r s

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 20 augustus 2009, bij de raad binnengekomen op 21 augustus 2009 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 28 oktober 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 33 in de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de faxbrieven met bijlagen van klagers aan de griffie van de raad van 25 augustus, 19 oktober en 20 oktober 2009.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

  a) ernstig tekort is geschoten in een behoorlijke beroepsuitoefening door    voortdurend publiekelijk aperte onjuistheden en onjuiste voorstellingen van    zaken voor waar te debiteren en daarbij de ware feiten te loochenen, waardoor hij   in zijn professioneel gedrag niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die hem   als advocaat betaamt.

 b) zich is blijven verzetten tegen het correct rectificeren van onterechte

  beschuldigingen van de aanwezigheid van doping in de hengst Guldenberg;

 c) klagers op onnodige kosten heeft gejaagd;

 d) op 2 februari 2005, nadat vonnis was gevraagd, bij de rechtbank te Utrecht zonder  toestemming van de wederpartij zich tot de rechter heeft gewend;

 e) op een zitting van 27 maart 2009 heeft geweigerd een fax met bijlagen  betrekking hebbend op de onderhavige klachtprocedure tijdens de zitting in  ontvangst te nemen;

 f) tijdens een zitting op 27 maart 2009 tussen KWPN en een derde partij  namens KWPN als voorwaarde heeft gesteld dat de derde partij zich uit de zaak  Gulden berg zou terugtrekken.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klagers de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 In 1991 is na een keuring door de Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (KWPN) gesteld dat aan de hengst Guldenberg doping was toegediend. Klagers zijn eigenaren van de hengst. Volgens klagers is nadien komen vast te staan dat de beschuldiging niet terecht was.

3.2 Klagers hebben KWPN verzocht om over te gaan tot rectificatie. Verweerder treedt voor KWPN op. Er zijn verschillende procedures gevoerd. Bij kort geding vonnis d.d. 5 juni 1991 heeft de president van de rechtbank te Utrecht KWPN veroordeeld om zich te onthouden van enige publicatie omtrent het gehouden dopingonderzoek met betrekking tot de hengst van klagers, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Op 7 maart 1997 is tussen KWPN en klagers een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is overeengekomen dat partijen in een gemeenschappelijke verklaring mededeling zullen doen van de beëindiging van hun geschillen. Een dergelijke mededeling is uiteindelijk niet gedaan. In 2004 hebben klagers opnieuw in kort geding rectificatie van de in 1991 gedane publicatie gevorderd, welk kort geding is behandeld door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht op 7 september 2004 en 26 april 2005. Tijdens dit kort geding heeft verweerder namens KWPN volgens klagers gesteld dat bij het dopingonderzoek in 1991 een ongeoorloofde stof in de urine van Guldenberg is aangetoond en daarom KWPN “niet van plan is en nooit van plan is geweest te verklaren dat er geen doping heeft plaatsgevonden”. De voorzieningenrechter heeft deze stelling in zijn overwegingen overgenomen en de vordering van klagers tot rectificatie bij vonnis d.d. 10 mei 2005 afgewezen.

3.3 Klagers hebben vervolgens in 2009 aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen, op grond van een op 5 juli 1991 door de president van de rechtbank Utrecht gewezen vonnis, waarin KWPN was veroordeeld om zich te onthouden van bepaalde publicaties. Nadat op 4 februari 2009 op internet een publicatie over het dopinggebruik van de hengst was verschenen, hebben klagers KWPN aansprakelijk gesteld. KWPN heeft de aansprakelijkheid afgewezen en klagers op hun beurt aansprakelijk gesteld. Volgens klagers wordt KWPN in deze bijgestaan door verweerder en zij voelen zich door de handelwijze van verweerder geïntimideerd.

3.4 Tenslotte heeft op 27 maart 2009 een zitting bij de rechtbank Breda plaatsgevonden in een procedure tussen KWPN en een derde partij. Tijdens deze zitting heeft klager sub 1 verweerder de onderhavige klacht met bijlagen in print op A4-formaat aangeboden. Verweerder heeft geweigerd om de stukken in ontvangst te nemen. Verder is tijdens deze zitting namens KWPN een aanbod aan de derde partij gedaan, waarbij KWPN als voorwaarde stelde dat deze derde partij zich uit de zaak Guldenberg zou terugtrekken. Dat voorstel is door de derde partij afgewezen.

4 Beoordeling

Ad klachtonderdeel a t/m d

4.1  Ten aanzien van deze klachtonderdelen is verweerder van oordeel dat klagers in hun klacht niet-ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege te late indiening daarvan. De raad overweegt dat in verband daarmee twee belangen tegen elkaar dienen te worden overwogen: enerzijds het ten gunste van klagers wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald.

4.2 De verwijten die verweerder worden gemaakt, hebben betrekking op uitlatingen van verweerder in een kort geding procedure die speelde in de periode 2004/2005. Desgevraagd hebben klagers geen concrete gedragingen van verweerder tussen de periode 2005 en 27 maart 2009 genoemd. Klagers hebben dan ook niet inzichtelijk gemaakt waarom zij vier jaar hebben gewacht met het indienen van deze klacht, terwijl voor dit tijdsverloop geen redenen zijn gebleken die zo zwaarwegend zijn, dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid. Daar komt nog bij, dat het door het tijdsverloop moeilijker is geworden om de feiten vast te stellen. Dit alles in aanmerking nemende, acht de raad in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang, hetgeen leidt tot niet-ontvankelijkheid van klagers.

 Ad klachtonderdelen e en f

4.3 Deze klachtonderdelen zien op handelen c.q. nalaten van verweerder tijdens een zitting, waarbij klagers geen partij waren. Nadat de advocaat van verweerder had verzocht om toezending van het klachtdossier in papieren versie, zijn klagers op 27 maart 2009 naar Breda gegaan, alwaar een zitting plaatshad waarbij verweerder namens KWPN optrad in een geschil met een derde partij. Klagers hebben de stukken aan verweerder aangereikt, maar verweerder heeft geweigerd om de stukken in ontvangst te nemen. Naar het oordeel van de raad was verweerder ook niet verplicht om deze stukken in ontvangst te nemen, temeer niet nu klagers ermee bekend zijn dat verweerder zich in deze tuchtzaak laat vertegenwoordigen door een advocaat en deze advocaat om toezending van de stukken per post had verzocht. Hoewel de zitting openbaar was, waren klagers niet bij de zaak betrokken. Het feit dat verweerder als advocaat van KWPN in het openbaar een aanbod aan een derde partij heeft gedaan, regardeert klagers niet. De klachtonderdelen zijn mitsdien ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline acht:

- klagers in klachtonderdelen a t/m d niet-ontvankelijk;

- de klachtonderdelen e en f ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, R.P.F. van der Mark, M.W. Schüller, M.L.F.J. Schyns, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2010.

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 11 januari 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.