ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0793 Raad van Discipline Amsterdam 08-176A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0793
Datum uitspraak: 09-02-2009
Datum publicatie: 29-06-2010
Zaaknummer(s): 08-176A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Een advocaat heeft een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goed dunkt. Deze vrijheid is niet onbegrensd. Zo dient een advocaat zich te onthouden van het doen van mededelingen in rechte die, alvorens zij worden gepresenteerd, tot nader onderzoek nopen. Van dat laatste is sprake als ten aanzien van de advocaat van een werkgever zonder meer wordt gesteld dat die advocaat zijn cliënt, eerdere mededelingen ten spijt, tot ontkenning van de op die werkgever rustende aansprakelijkheid heeft bewogen.

BESLISSING d.d. 9 februari 2009

in de zaak 08-176A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 19 juni 2008 binnen-gekomen klacht van:

de heer mr.

k l a g e r

tegen:

de heer mr.

v e r w e e r d e r

1.  verloop van de procedure:

1.1 Bij brief van 18 juni 2008, door de raad ontvangen op 19 juni 2008, heeft de deken van  de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 2 december 2008 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager is bijgestaan door mevrouw mr. De Haan, advocaat te Rot-terdam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

a. de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 11 van de bij die brief behorende inventarislijst.

2. de klacht:

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder welbewust in strijd met de waarheid en dus op onjuiste gronden in een processtuk de volgende onderstreepte pas-sage heeft opgenomen:

“Het bedroeft de heer X in hoge mate dat zijn werkgever, de heer Y, daartoe verplicht door de aanwezige advocaat van zijn verzekeringsmaatschappij, kennelijk op straffe van verval van dekking, ter zitting van 12 november 2007 plots uit een heel ander vaatje is gaan tappen dan hij eerder in de persoonlijke contac-ten met de heer X en zijn vrouw na het ongeval heeft gedaan.”

2.2 Klager stelt door die passage in zijn beroepseer te zijn aangetast en dat verweerder daar-door op oneigenlijke wijze bij de rechtbank de indruk heeft willen wekken dat de werkge-ver, cliënt van klager, zijn aansprakelijkheid wel inziet maar slechts onder druk van klager als advocaat van de verzekeraar anders heeft verklaard.

2.3 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm, vastge-legd in art. 46 Advocatenwet, overtreden.

feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is ver-klaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Een cliënt van verweerder is slachtoffer van een arbeidsongeval. In een procedure vordert verweerder namens zijn cliënt een verklaring voor recht dat de werkgever aansprakelijk-heid draagt voor de schade veroorzaakt door het ongeval. Namens de werkgever, en op verzoek van diens verzekeraar, voert klager in die procedure verweer.

3.2 In de procedure stelt verweerder namens zijn cliënt ondermeer dat de werkgever buiten rechte zijn aansprakelijkheid heeft erkend en dat de schade ook zou worden vergoed. De werkgever heeft zulks betwist.

3.3 In een antwoordconclusie na comparitie heeft verweerder opgenomen de tekst als in punt 2.1 van deze uitspraak weergegeven. Klager heeft betwist dat hij de werkgever ook maar enige suggestie heeft gedaan anders te verklaren dan hij eerder -volgens de stellingen van verweerder- zou hebben gedaan.

3.4 Klager heeft verweerder verzocht de gewraakte tekst te schrappen en dusdoende buiten de procedure te laten. Verweerder bleek slechts bereid de tekst aan te passen c.q. te nuan-ceren, met welk voorstel klager geen genoegen heeft genomen.

4. beoordeling van de klacht

4.1 Verweerder heeft ten eerste het verweer gevoerd dat het klager niet meer vrijstond een klacht in te dienen. Verweerder stelt daartoe vooreerst dat hij ter comparitiezitting van 12 november 2007 zonder bezwaar van klager reeds woorden van gelijke strekking heeft ge-bruikt als die welke in de gewraakte tekst voorkomen, en voorts dat het aan klager zelf is te wijten -namelijk doordat hij niet akkoord is gegaan met verweerders voorstel- dat de gewraakte tekst is blijven staan.

4.2 De raad volgt dat verweer niet. Wat er ook zij van de gestelde houding van klager ter comparitie; daaruit kan niet volgen dat klager zijn recht op het indienen van een klacht heeft prijsgegeven. Ook het niet-aanvaarden door klager van verweerders voorstel brengt niet met zich dat klager zijn recht tot het indienen van onderhavige klacht heeft prijsgege-ven. Het stond klager immers geheel vrij verweerder te berichten dat naar zijn mening dat voorstel in onvoldoende mate tegemoet kwam aan zijn bezwaren. In zoverre is het dus klager niet te verwijten dat de gewraakte tekst ongewijzigd is gebleven.

4.3 Verweerders stelling dat de gewraakte tekst niet ‘uit de lucht komt vallen’, nu het een no-toir feit is dat verzekeraars hun verzekerden verbieden op straffe van verval van dekking uitspraken te doen over hun aansprakelijkheid, geeft verweerder, wat daar verder ook van zij, niet het recht klager zonder nadere feitelijke onderbouwing over één kam te scheren met genoemde verzekeraars.

4.4 Tenslotte beroept verweerder zich erop dat hij een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt, en dat het hem op grond daarvan heeft vrijgestaan - zo begrijpt de raad - zich van de gewraakte tekst te be-dienen. Verweerder ziet er daarmee aan voorbij dat zijn vrijheid van handelen als advo-caat niet onbegrensd is. Zo dient een advocaat zich te onthouden van het verstrekken van feitelijkheden waarvan hij weet dat deze onjuist zijn of die, alvorens zij worden gepresen-teerd, tot nader onderzoek nopen. De raad meent dat het verweerder in het licht van deze laatste tuchtrechtelijke maatstaf niet heeft vrijgestaan de gewraakte tekst te gebruiken. Verweerder heeft geen nader onderzoek gedaan alvorens deze te poneren, terwijl de ge-bruikte bewoordingen klager - ongeacht het mogelijk effect daarvan in rechte - in een voor hem ongunstig daglicht plaatsen. Daarbij speelt dat verweerder -in het belang van zijn cliënt- had kunnen volstaan met het standpunt van zijn cliënt kort gezegd inhouden-de dat de werkgever reeds aansprakelijkheid had erkend en daarvan bewijs aan te bieden.

4.5 Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht gegrond wordt bevonden.

5. maatregel

5.1 Nu verweerder ter zitting blijk heeft gegeven dat zijn handelwijze minder juist is geweest, en niet is gebleken van enig substantieel en/of blijvend nadeel aan de zijde van klager, legt de raad geen maatregel op.

BESLISSING:

- de raad van discipline verklaart de klacht gegrond zonder oplegging van enige maat-regel.

Aldus gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, mr. B. ten Doesschate, mr. S.M. Gaas-beek-Wielinga, mr. B. Roodveldt, mr. M.G.F. van Voorst tot Voorst, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2009.

voorzitter      griffier

Deze beslissing is in afschrift op 9 februari 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mo-gelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoon-nummer 076 -548 4607.

* * * * *