ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0779 Raad van Discipline Amsterdam 08-296U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0779
Datum uitspraak: 02-03-2009
Datum publicatie: 22-06-2010
Zaaknummer(s): 08-296U
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klager heeft verzet ingesteld tegen een voorzittersbeschikking; verzet ongegrond wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 2 maart 2009

in de zaak 08-296U

______________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 7 november 2008 binnengekomen verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

k l a g e r  

tegen:

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 14 oktober 2008, door de raad ontvangen op 17 oktober 2008, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht. 

1.2 Bij beslissing van 30 oktober 2008 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 31 oktober 2008 aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 7 november 2008, door de raad diezelfde datum ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 6 januari 2009 in aanwezigheid van klager.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klager van 7 november 2008 met bijlagen;

- de brieven van klager aan de raad van 22, 24 en 30 oktober 2008 (tevens bijlagen bij het verzetschrift);

- de brief van verweerster aan de raad van 21 november 2008.

2. De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

(a) een uur voor een terechtzitting op 25 oktober 2007 een brief aan de rechtbank heeft gefaxt met het bestaan van welke brief klager niet op de hoogte was;

(b) stukken zou hebben gefaxt aan de rechtbank, waaronder een verklaring van een getuige, waarbij de datum en de tijd vermeld op de per fax verzonden ver-sie van de verklaring niet in overeenstemming zijn met de datum en tijd die zijn vermeld op eerder per fax verzonden kopieën van die verklaring;

(c) foto’s aan de rechtbank heeft gefaxt en daarbij heeft gesteld dat het foto’s van het huis van klager betrof, terwijl het huis van klager niet op die foto’s stond afgebeeld;

(d) tijdens een zitting op 25 oktober 2007 in haar pleidooi onjuistheden heeft ver-kondigd;

(e) zich beledigend heeft uitgelaten jegens klager;

(f) op 12 november 2007 een niet ondertekende brief aan klager heeft verzonden;

(g) de rechtbank op 5 december 2007 een brief heeft gestuurd waarin zij melding maakt van brieven verzonden op 12, 16, 19 en 23 november 2007, maar dat klager de door verweerster genoemde brieven van 19 en 23 november 2007 nimmer heeft ontvangen.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard, dit mede in het licht van hetgeen in het verzetschrift en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzet door klager naar voren is gebracht.

3. Feiten

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uit-gegaan:

3.1. Verweerster heeft de voormalige echtgenote van klager bijgestaan in verschillende procedures tussen die voormalige echtgenote en klager, waaronder een boedelschei-dingskwestie. De rechtbank Utrecht heeft klager in die procedure bij vonnis van 23 augustus 2006 op straffe van een dwangsom veroordeeld om bepaalde roerende za-ken aan zijn voormalige echtgenote af te geven. Op 8 september 2006 is dit vonnis aan klager betekend. Op 28 maart 2007 heeft een deurwaarder jegens klager aan-spraak gemaakt op een bedrag van € 7.500 aan verbeurde dwangsommen. Op 2 au-gustus 2007 is executoriaal beslag gelegd op de woning van klager. Vervolgens heeft klager zijn voormalige echtgenote in kort geding gedagvaard voor de voorzieningen-rechter te Utrecht en – kort gezegd – opheffing van het executoriale beslag gevor-derd, en tevens gevorderd dat zijn ex-echtgenote veroordeeld zou worden om op een vooraf aan klager mee te delen tijdstip de aan haar toekomende roerende zaken op te halen. Bij vonnis in kort geding van 9 november 2007 is laatstgenoemde vor-dering toegewezen en is de zaak voor het overige aangehouden.

4. Beoordeling van het verzet:

4.1 Noch in zijn verzetschrift noch ter zitting heeft klager voldoende kunnen motiveren waarom de voorzitter op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet tot een kennelijk ongegrondverklaring van de klacht had mogen komen. Geen van de hierna te bespreken gronden die klager ter onderbouwing van zijn verzet heeft aan-gevoerd kan - de gemotiveerde ontkenning door verweerster van een en ander in aanmerking nemend - tot een ander oordeel leiden.

4.2 Klager heeft aangevoerd dat verweerster zich weldegelijk nodeloos grievend over hem zou hebben uitgelaten. De raad is van oordeel dat daarvan uit het verzetschrift noch uit het klachtdossier is gebleken.

4.3 Klager heeft voorts aangevoerd dat verweerster weldegelijk uitlatingen heeft gedaan waarvan zij wist dat deze onjuist waren. Volgens klager heeft zij zelfs valsheid in ge-schriften gepleegd. Ook deze stelling van klager vindt naar het oordeel van de raad  feitelijke grondslag in het verzetschrift noch in het klachtdossier.

4.4 Klager heeft verder aangevoerd dat verweerster hem weldegelijk schade heeft berok-kend. Ook hiervan is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Het verzetschrift noch het klachtdossier bevat aanknopingspunten die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat verweerster er verantwoordelijk voor is dat klager tot op het moment van de mondelinge behandeling van het verzet nog geen nieuwe werkkring heeft kunnen vinden.

4.5 Klager heeft tenslotte aangevoerd dat verweerster bewijsmateriaal zou hebben ver-vaardigd dan wel vervalst. Ook deze stelling vindt naar het oordeel van de raad on-voldoende feitelijke grondslag in het verzetschrift en het klachtdossier. Hetzelfde geldt voor de stelling dat verweerster heeft verzuimd het feitenmateriaal zoals aan-gedragen door haar cliënte te controleren op feitelijke juistheid.

4.6 Het door klager bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzet geui-te verlangen, dat hij wenst dat verweerster zich verantwoordt voor de 56 punten zo-als die zijn opgenomen in de zich in het klachtdossier bevindende brieven van kla-ger, kan wegens de onvoldoende feitelijke onderbouwing van het verzet en de klacht niet tot een andere beslissing leiden dan hiervoor weergegeven.

5. Beslissing

De raad van discipline: verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door: mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, mr. H.F. Doeleman, mr. A. Gerritsen-Bosselaar, mr. H.B. de Regt, mr. M.G.F. van Voorst tot Voorst, leden, met bijstand van mr. P.J. Mijnssen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2009.

voorzitter        griffier

De beslissing is in afschrift op 3 maart 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.