ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0765 Raad van Discipline Amsterdam 08-161A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0765
Datum uitspraak: 10-03-2009
Datum publicatie: 22-06-2010
Zaaknummer(s): 08-161A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:  Verweerder heeft de advocaat van zijn wederpartij niet op de hoogte gesteld van zijn reeds bij de rechtbank ingediende verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor nadat laatstgenoemde zich bij verweerder had gemeld als advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft hiervan ook geen melding gemaakt tijdens de kort daarop gehouden kort gedingzitting. Klacht gegrond.

 RAAD VAN DISCIPLINE

In het ressort Amsterdam

BESLISSING van 10 maart 2009

in de zaak 08-161A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 3 juni 2008 binnengekomen klacht van:

klaagster

tegen:

de heer mr.

verweerder

1. verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 2 juni 2008, door de raad ontvangen op 3 juni 2008, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2008. Namens klaagster is haar advocaat verschenen. Ook verweerder is ter zitting verschenen.

1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

a. de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 11 in de in die brief genoemde inventarislijst;

b. de door verweerder op 8 december 2008 aan de raad verzonden en op diezelfde datum door de raad ontvangen fax met bijkomende producties.

2. de klacht

2.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder de advocaat van klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van het door hem bij de rechtbank ingediende verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook op de zitting van de voorzieningenrechter op 16 januari 2008 is hiervan door verweerder geen melding gemaakt.

2.2 Door aldus te handelen dan wel na te laten heeft verweerder volgens klaagster de norm, vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, overtreden en heeft hij gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.

3. feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster en de cliënt van verweerder waren met elkaar in verschillende procedures verwikkeld. Op 2 januari 2008 heeft verweerder een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank ingediend. Verzocht is om onder meer als getuigen te horen de feitelijk bestuurder alsmede de statutair bestuurder van klaagster.

3.2 Op 10 januari 2008 heeft mr. X, de advocaat van klaagster, aan verweerder gemeld  dat hij klaagster in de procedures tegen de cliënt van verweerder zal bijstaan. Op 16 januari 2008 heeft vervolgens een zitting bij de voorzieningenrechter plaatsgevonden, waarbij onder meer mr. X en verweerder aanwezig waren. Tijdens deze zitting heeft verweerder geen melding gemaakt van de indiening van het in 3.1 bedoelde verzoekschrift. Verweerder heeft bij brief van 17 januari 2008 het eerder ingediende verzoekschrift op verzoek van de rechtbank aangevuld met de adressen van de voor te brengen getuigen. Verweerder heeft geen afschrift van deze brief aan mr. X toegezonden. Bij beslissing van 6 maart 2008 is de mondelinge behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 mei 2008.

4. beoordeling van de klacht

4.1 Anders dan verweerder meent is voor beantwoording van de vraag of verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld niet bepalend of hij een gedragsregel  heeft overtreden en zo ja welke. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling wordt het gedrag van een advocaat immers getoetst aan artikel 46 Advocatenwet en niet aan de gedragsregels. In het onderhavige geval gaat het om de vraag of verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door klaagster, althans mr. X, niet op de hoogte te stellen van het door hem ingediende verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, waarbij de statutair directeur en de feitelijk beleidsbepaler van klaagster als getuige zouden worden opgeroepen. Mr. X heeft zich op 10 januari 2008 gemeld als advocaat voor klaagster. De algemene regel in het onderlinge verkeer tussen advocaten houdt in dat een advocaat altijd een afschrift van een in te dienen processtuk gelijktijdig met hetzelfde communicatiemiddel aan de advocaat van de tegenpartij zendt. Nu mr. X zich pas na de indiening van het verzoekschrift  als raadsman van klaagster bekend maakte had verweerder op dat moment het verzoekschrift moeten toezenden. In elk geval had hij dit op de zitting van de voorzieningenrechter op 16 januari 2008 moeten melden en het verzoekschrift als productie moeten overleggen.

4.2 Het feit dat het op 2 januari 2008 ingediende verzoekschrift op verzoek van de rechtbank moest worden aangevuld met de adressen van de voor te brengen getuigen maakt dit niet anders. Uit de door verweerder overgelegde producties bij de behandeling van de klachtzaak blijkt immers dat verweerder dit bij brief van 17 januari 2008 heeft gedaan en dat er geen sprake is geweest van een ander verzoekschrift of een aanvullend verzoekschrift Op grond van de hiervoor vermelde algemene regel had verweerder een afschrift van die brief aan mr. X behoren te zenden. 

4.3 Het verweer dat klaagster als gevolg van het handelen van verweerder niet benadeeld zou zijn gaat niet op. Voorshands komt het de raad niet onaannemelijk voor dat aan klaagster, zoals door mr. X ter zitting van de raad betoogd is, door het verzwijgen van het reeds ingediende verzoekschrift door verweerder in het kort geding een verweermiddel ontnomen is, nu daaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de cliënt van verweerder, blijkens de door hem verzochte getuigenverhoren, blijkbaar van mening is dat zijn stellingen nog nader bewijs behoeven. Klaagsters processuele positie kan hierdoor benadeeld zijn. De raad is van oordeel dat hier ook uit volgt dat klaagster voldoende eigen belang heeft bij de onderhavige klacht. De klacht is gegrond.

5. maatregel

5.1 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder te kennen gegeven, dat hij zijn handelen en meer bepaald zijn nalaten bij nader inzien ongelukkig acht. Verweerder heeft ter zake aangevoerd, dat van kwade wil van zijn kant geen sprake is geweest. Verweerder heeft hiervoor vervolgens zijn excuses aan klaagster en aan mr. X aangeboden.

5.2 Met inachtneming van alle omstandigheden van het geval acht de raad het opleggen van na te noemen maatregel op zijn plaats.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. M. le Belle, mr. H.F. Doeleman, mr. J.R. Goppel, mr. M.L.F.J. Schyns, leden met bijstand van mr. F.A. Chorus als griffier en uitsproken ter openbare zitting van 10 maart 2009.

voorzitter          griffier

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster;

- verweerder;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster;

- verweerder;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

 Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.      Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607