ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0691 Raad van Discipline Amsterdam 08-203A 08-204A 08-205A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0691
Datum uitspraak: 21-04-2009
Datum publicatie: 08-06-2010
Zaaknummer(s):
  • 08-203A
  • 08-204A
  • 08-205A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerders hebben op zeer korte termijn een kort geding jegens klagers aanhangig gemaakt zonder klagers daarover onmiddellijk te informeren. Klagers waren daardoor pas zeer kort voor de zitting daarvan op de hoogte. Bovendien wordt verweerders verweten dat zij onjuiste mededelingen en valse beschuldigingen hebben gedaan in het kader van gerechtelijke procedures. De raad is van oordeel dat verweerders de advocaat van klagers eerder over het kort geding hadden moeten informeren. Nu de beklaagde mededelingen in gerechtelijke procedures zijn gedaan, dient de tuchtrechter zich terughoudend op te stellen. Die onderdelen van de klacht zijn ongegrond.

BESLISSING d.d. 21 april 2009

in de zaken 08-203A, 08-204A en 08-205A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 29 juli 2008 binnengekomen klacht van:

1. klaagster sub 1

2. de heer drs.

 klager sub 2

3. de heer mr.

 klager sub 3

 allen p/a mr.

tegen:

1. de heer prof. dr.

 v e r w e e r d e r  sub 1

2. mevrouw mr.   

 v e r w e e r s t e r  sub 2

3. de heer mr. 

 v e r w e e r d e r  sub 3

 allen p/a

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 29 juli 2008, door de raad ontvangen op 29 juli 2008, heeft de deken van de orde van advocaten te Amsterdam de klacht ter kennis van de raad ge-bracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 23 februari 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken genummerd 1 tot en met 41 met bijlagen genoemd in die brief;

- de beslissing van de raad van discipline d.d. 1 september 2008 inzake 07-326A;

- de brief van de gemachtigde van klagers met bijlagen van 11 februari 2009.

2. De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerders (allen) in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

- zonder enig overleg en zonder de (advocaat van de) wederpartij tijdig te informeren een kort geding tegen klaagster sub 1 hebben gevoerd;

- misleidende en onjuiste mededelingen hebben gedaan en onterechte beschuldigingen hebben geuit, te weten:

a. misleidende en onjuiste mededelingen aan de voorzieningenrech-ter;

  b. onterechte beschuldigingen aan het adres van klaagster sub 1;

  c. onjuiste mededelingen ten aanzien van een restitutierisico.

- voor klagers sub 1 en 2 onevenredig nadelige en vexatoire maatregelen hebben getroffen, in het bijzonder door indiening van een tweetal beslagrekesten op onjuiste en/of misleidende gronden.

Voorts is er een vierde klachtonderdeel dat louter betrekking heeft op verweerder sub 3. Dat klachtonderdeel houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 3 in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

- zich tot de rechtbank Haarlem heeft gewend met de onware mededeling dat klagers hebben geweigerd in te stemmen met ontsluiting van stukken in de tuchtrechtelijke procedure, terwijl hij ook door het voeren van een debat buiten de lopende procedure in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klagers sub 1 en 2 en X zijn sinds enige jaren verwikkeld in een (juridische) strijd met betrekking tot een bedrijventerrein gelegen naast het terrein van X. In dat kader zijn er verschillende gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt, waarvan een deel thans nog steeds aanhangig is. Klagers sub 1 en 2 wensen – kort gezegd – dit bedrijventerrein te ontwikkelen. X belemmert in de visie van klagers deze ontwikkeling en is als gevolg daarvan op grond van de wet gehouden klagers sub 1 en 2 de door hen geleden schade te vergoeden.

3.2 Klager sub 3 is in het kader van voornoemde strijd opgetreden als advocaat van (onder meer) klagers sub 1 en 2. Verweerders sub 1 en 2 treden daarbij al geruime tijd op als advocaten van X. Verweerder sub 3 is als advocaat van X bij de zaak betrokken geraakt in juli 2007.

3.3 Bij incidenteel vonnis van 13 juni 2007 is X veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan klager sub 1 van € 19.000.000. Die betalingsveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard onder de voorwaarde van – kort gezegd – het stellen van een deugdelijke bankgarantie door klager sub 1. Nog op 13 juni 2007 heeft X verklaard deze vordering te hebben verrekend met een vordering die zij meent te hebben op klager sub 1.

3.4 Ter rolzitting van 11 juli 2007 om 10.00 uur heeft X twee vorderingen ingediend bij de rechtbank te Haarlem, waaronder een executiegeschil met betrekking tot het incidenteel vonnis van 13 juni 2007. Bij faxbericht van dezelfde datum om 14.12 uur hebben verweerders sub 1 en 2 de rechtbank en klager sub 3 geïnfor-meerd over (onder meer) het executiegeschil dat die ochtend ter rolzitting aan-hangig was gemaakt.

3.5 Bij faxbericht van 11 juli 2007 om 16.36 uur heeft klager sub 3 aan klaagster sub 1 geschreven:

 “Geachte confrère,

 In bovenvermeld dossier bericht ik u als volgt.

 In het vonnis in incident van 13 juni 2007 heeft de rechtbank uw cliënte veroordeeld tot betaling aan (klaagster sub 1) van een voorschot van € 19.000.000,- (negentien miljoen euro) binnen 10 dagen na betekening van dat vonnis. Dit vonnis is op 13 juni 2007 aan (X) betekend. Vervolgens is door (X) op 22 juni jl. beroep in cassatie ingesteld. Een verzoek van (X) tot her-stel of aanpassing van dat vonnis is door de rechtbank bij schrijven d.d. 28 juni 2007 afgewe-zen.

 Nu voor uitvoerbaarheid bij voorraad van de betalingsverplichting de afgifte van een bankgaran-tie is vereist, zal (klaagster sub 1) deze bankgarantie stellen. De Coöperatieve Rabobank re-gio Schiphol U.A., de Nederlandse bank die de garantie afgeeft, zal morgenochtend zorgdragen voor betekening van de originele bankgarantie aan (X).

 (Klaagster sub 1) wijst (X) vervolgens nogmaals op haar betalingsverplichting op grond van het vonnis in incident en verzoekt en voor zover nodig sommeert (X) per omgaande tegen behoor-lijk bewijs van kwijting te betalen het voorschot van € 19.000.000,--.

 Telefonische betaling wordt verzocht op bankrekening met rekeningnummer (…) ten name van (klaagster sub 1) te Schiphol-Rijk.

 Ik verzoek u tevens mij vóór morgenmiddag 12.00 uur te berichten of per omgaande aan dit betalingsverzoek wordt voldaan, bij gebreke waarvan cliënte zich vrij acht opdracht te geven tot verdere executie van het vonnis in incident.

 Bijgaand treft u ter informatie een afschrift van de verstrekte bankgarantie.

 Ervan uitgaande u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd en in afwachting van uw be-richten, teken ik,”

3.6 Verweerder sub 1 was in de namiddag van 11 juli 2007 met vakantie en buiten Nederland. Verweerster sub 2 heeft voormelde fax in ontvangst genomen en naar aanleiding van de inhoud daarvan verweerder sub 3 bij de zaak betrokken.

3.7 Verweerders sub 2 en 3 hebben daarop onmiddellijk maatregelen getroffen ten einde op een zo kort mogelijke termijn in kort geding een executiegeschil aanhan-gig te maken. De rechtbank heeft op een onbekend gebleven tijdstip, maar in ie-der geval in de vroege avonduren van 11 juli 2007, de behandeling van het kort geding bepaald op 12 juli 2007 om 9.30 uur.

3.8 Bij faxbericht van 11 juli 2007 om 18.40 uur hebben verweerders sub 2 en 3 kla-ger sub 3 op de hoogte gesteld dat de volgende dag tussen 9 en 12 uur ten over-staan van de voorzieningenrechter te Haarlem een kort geding zou plaatsvinden. Bij faxbericht van 18.57 uur is het exacte tijdstip door verweerders sub 2 en 3 aan klager sub 3 bekend gemaakt, welke boodschap bij e-mailbericht van 19.03 uur is herhaald.

3.9 Bij e-mails van 11 juli 2007 van 22.22 uur tot 00.22 uur zijn de kort geding-dagvaarding en de daarbij behorende producties en wijzigingen daarop door ver-weerders sub 2 en 3 aan klager sub 3 gestuurd.

3.10 Verweerders hebben in de namiddag en avond van 11 juli 2007 geen telefonisch contact trachten op te nemen met klagers.

3.11 Op 12 juli 2007 tussen 8.00 uur en 8.15 uur is de kort geding dagvaarding aan het kantooradres van klaagster sub 1 betekend.

3.12 Op 12 juli 2007 vanaf 9.30 uur is het kort geding door de voorzieningenrechter te Haarlem behandeld, in aanwezigheid van klagers en verweerders sub 2 en 3. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van X afgewezen, met dien verstande dat nadere voorwaarden zijn gesteld aan de door klaagster sub 1 aan X af te geven bankgarantie. In het vonnis staat onder meer te lezen:

 “1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de vrijwillige verschijning van partijen

- de dagvaarding met conclusie van eis

- de mondelinge behandeling

- de pleitnota van (X)”

3.13 Klaagster sub 1 heeft de gewijzigde bankgarantie afgegeven. X heeft aan klaagster sub 1 betaald.

3.14 Bij dagvaarding van 13 augustus 2007 is X in hoger beroep gegaan tegen het von-nis in kort geding. Door klaagster sub 1 is geen incidenteel appèl ingesteld. Het Hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd en ge-oordeeld dat de inmiddels door klaagster sub 1 afgegeven bankgarantie gewijzigd diende te worden.

3.15 Nadat het vonnis in kort geding was gewezen, hebben verweerders sub 2 en 3 namens X verschillende conservatoire beslagen gelegd ten laste van klaagster sub 1. Naar aanleiding van deze beslagen heeft klaagster sub 1 op zijn beurt een kort geding aanhanging gemaakt. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 31 au-gustus 2007 geoordeeld dat de beslagen gehandhaafd mochten worden.

3.16 Verder is in een tussenvonnis van 19 september 2007 is door de rechtbank Haar-lem in rechtsoverweging 2.14 het volgende gesteld:

 “(X) zal van de schikkingsbescheiden uitsluitend gebruik mogen maken in het kader van deze procedure en daarbij zoveel als mogelijk rekening dienen te houden met de pri-vacy/geheimhoudingsbelangen van (klaagster sub 1).

3.17 Bij beslissing van de rechtbank Haarlem van 20 december 2007 is de voornoemde last tot geheimhouding ten dele opgeheven, in die zin dat het (X) is toegestaan de schikkingsbescheiden “voor zover het betreft het gebruik door (X) van de schikkingsbeschei-den in andere procedures tegen (klaagster sub 1) inzake het Groenenbergterrein.”

3.18 Bij e-mail van 28 januari 2008 aan de raad van toezicht van de orde van advoca-ten in het arrondissement Amsterdam heeft Y namens klagers geschreven:

 “Telefonisch had ik u reeds laten weten dat er in beginsel geen bezwaar bestaat op het verzoek van (verweerder sub 3) om de bedoelde stukken in het geding te brengen, doch dat dit niet slechts afhankelijk is van de toestemming van cliënte. Het betreft namelijk stukken met een ge-heimhoudingsplicht, tot stand gekomen tussen de gemeente Haarlemmermeer en (klaagster sub 1) alsmede de provincie Noord-Holland en (klaagster sub 1). De genoemde overheden dienen toestemming te verlenen om deze stukken ook in dit geding te gebruiken.

Naar aanleiding van het verzoek van (verweeerder sub 3) bericht ik u dat cliënte toestem-ming tot overlegging van de bedoelde stukken verleent, mits de navolgende voorwaarden in acht worden genomen:

a) er zullen geen kopieën van de stukken worden gemaakt anders dan ten behoeve van deze pro-cedure. De stukken mogen ook alleen gebruikt worden voor de standpuntbepaling in deze ge-dragsrechterlijke procedure. Kopieën kunnen uitsluitend ten behoeve van dit doel voor dit dossier worden behouden en zullen worden vernietigd nadat een einduitspraak is gedaan. Het gebruik voor andere doeleinden is voor een ieder verboden, waaronder (X), raadslieden etc.

b) (verweerders) zullen separaat zelf toestemming dienen te verkrijgen van de betrokken we-derpartijen in deze overeenkomsten, de gemeente Haarlemmermeer en de provincie Noord-Holland. Zij dienen daartoe zelf actie te nemen.”

3.19 Op 27 februari 2008 heeft verweerder sub 3 aan de rechtbank Haarlem een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:

 ´(Klagers) (hierna: “Klagers”) hebben een groot aantal tuchtklachten tegen (verweerders) ingediend. Graag vraag ik u aandacht voor het volgende:

 (…)

 De vorenstaande tuchtklachten kunnen worden bestreden aan de hand van de door (klaagster sub 1) bij akte op 17 december 2007 als producties 98 tot en met 112 in het geding gebrachte bescheiden (hierna: “de Schikkingsbescheiden”). Klagers weigeren de Schikkingsbescheiden in het kader van de tuchtklachten aan de (wnd) Deken te zenden en onthoudt tevens de toestem-ming aan o.a. ondergetekende om de Schikkingsbescheiden aan de (wnd) Deken ter hand te stel-len.”

 Vervolgens heeft verweerder sub 3 de rechtbank verzocht de geheimhouding op te heffen.

3.20 Klagers hebben de rechtbank Haarlem bij brief van 29 februari 2008 een reactie op het verzoek gegeven. Vervolgens is er bij brieven van 3 en 4 maart 2008 gere- en dupliceerd. Bij brief van 6 maart 2008 heeft de rechtbank Haarlem het verzoek van verweerder sub 3 toegewezen.

4. Beoordeling van de klacht

4.1.1 Met betrekking tot de klachten van klagers sub 1 en 2 dient voorop te worden gesteld dat alle klachtonderdelen betrekking hebben op het handelen van de ad-vocaat van hun wederpartij. Aldus heeft te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf, dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet on-beperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich on-nodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de ad-vocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een rede-lijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet volgens vaste rechtspraak voorts in het oog worden gehouden dat de advo-caat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenma-teriaal dat zijn cliënt hem verschaft, dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal, en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerders der-halve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.1.2 In het kader van de betrekkingen tussen advocaten onderling bepaalt regel 19 van de Gedragsregels 1992:

 “De advocaat is verplicht, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven. In beginsel dient hij daarbij een redelijke tijd voor beraad te geven. Waar redelijkerwijs mogelijk voert hij overleg over het tijdstip van behandeling van een zaak.”

4.1.3 Tenslotte is in het bijzonder met betrekking tot de jegens verweerder sub 3 inge-diende klachten van belang dat een goede beroepsuitoefening binnen de advoca-tuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Op grond daarvan mag van advocaten worden verwacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren.

Klachtonderdeel (a):

4.2.1 Ten aanzien van verweerder sub 1 is in het bijzonder van belang dat hij op vakan-tie was op het moment dat de feiten waarover geklaagd wordt zich hebben voor-gedaan. Voorts is niet gebleken dat hij een zelfstandige rol heeft gespeeld in de besluitvorming ter zake de handelwijze van verweerders sub 2 en 3. Aldus is dit klachtonderdeel jegens verweerder sub 1 ongegrond.

4.2.2 Ten aanzien van verweerders sub 2 en 3 stelt de raad voorop dat klagers door het (doen) versturen van het faxbericht van 11 juli 2007, des namiddags te 16.36 uur, zonder dit bericht vergezeld te laten gaan van enig telefonisch overleg dan wel een nadere toelichting of bereikbaarheidsmededeling, zelf een situatie in het leven hebben geroepen waarvan zij redelijkerwijs konden vermoeden dat die tot maat-regelen in rechte van de zijde van hun wederpartij aanleiding zouden kunnen ge-ven zonder dat zij daar nog tijdig op zouden kunnen reageren.

4.2.3    Voorts acht de raad van belang dat niet is gebleken dat klagers, nadat zij daags daarop inderdaad met de door verweerders sub 2 en 3 inmiddels ondernomen ac-tie waren geconfronteerd, ter zitting van de voorzieningenrechter om een aan-houding hebben verzocht. Eveneens kent de raad betekenis toe aan de omstan-digheid dat niet is gebleken dat klagers ter zitting formeel aandacht hebben ge-vraagd voor het feit dat zij zich door de door verweerders sub 2 en 3 gevolgde wijze van procederen in enig opzicht bezwaard voelden.

4.2.4 Daar staat tegenover dat een advocaat die met een naar zijn wijze van zien ex-treem urgente situatie wordt geconfronteerd, ook al is hij mogelijk, zoals ver-weerder sub 3, nog niet volledig op de hoogte van de voorgeschiedenis van het geschil en andere voor de door hem te ondernemen actie relevante bijkomende bijzonderheden - vooropgesteld dat hem de advocaat van de wederpartij bekend is en dat hij maatregelen in rechte overweegt - zo spoedig als hem dit redelijker-wijs mogelijk is contact op dient te nemen met die advocaat om hem in grote lijn over het voornemen in te lichten. Met de naleving van de gedragsregels, in het bijzonder van gedragsregel 19, kan immers worden bewerkstelligd, ook en juist als de rechtsstrijd veel van de betrokkenen vraagt, dat de verstandhouding tussen ad-vocaten onderling niet meer dan nodig wordt belast en de uitkomst van de rechtsstrijd daar mogelijk weerslag van ondervindt.

4.2.5 Aan verweerders sub 2 en 3 kan worden toegegeven dat zij zich in de namiddag en de vroege avond van 11 juli 2007 mede door de fax van klager sub 3 zelf, voor een omvangrijke opgave zagen geplaatst. De raad gaat er echter van uit dat het voor hen niet onmogelijk is geweest klager sub 3 op een eerder moment dan 18.40 althans (te trachten) te informeren over hun voornemen een kort geding aanhanging te maken en dat zij er, gelet op de inhoud van de fax van klager sub 3 van 16. 36 uur, naar streefden de behandeling de volgende morgen vóór 12.00 uur te laten plaatsvinden. Nu is toegegeven en ook overigens niet is gebleken dat verweerders sub 2 en 3 in de spanne tijds tussen 16.45 en 18.40 – bijna twee volle uren – niet contact met klager sub 3 hebben gezocht, moet de slotsom zijn dat zij in deze cruciale uren zijn tekortgeschoten in hun informatieplicht jegens hun col-lega, verweerder sub 3, zonder dat zij daar een geldige reden voor hadden.

4.2.6 Met inachtneming van de hiervoor onder 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 genoemde uit-gangspunten is de raad dan ook van oordeel dat klachtonderdeel (a) ten opzichte van klager sub 3 gegrond is.

4.2.7   Ten aanzien van verweerster sub 2 overweegt de raad er op grond van hetgeen ter zitting is gebleken van uit te gaan dat zij, mede op grond van haar specialisatie binnen het kantoor, een minder prominente rol heeft gehad met betrekking tot de voor dit klachtonderdeel relevante gedragingen dan verweerder sub 3. Desalniet-temin geldt ook voor verweerster sub 2 dat zij zich op enig moment gedurende de in r.o. 4.2.5 bedoelde uren had kunnen en moeten realiseren dat het (mede) op haar weg lag de advocaat van de wederpartij althans over het onder 4.2.4 ge-noemde voornemen te informeren. Anders dan verweerder sub 3 had verweerster sub 2 al langer en vaker met klager sub 3 contact gehad in het voorgaande van de procedures. Op grond daarvan acht de raad dit klachtonderdeel, voor zover door klager sub 3 verwoord, ook jegens haar gegrond.

4.2.8 De klachtonderdelen (a) van klagers sub 1 en 2 zijn ongegrond. Immers, gedrags-regel 19, waar dit klachtonderdeel zich op toespitst, betreft de betrekkingen tus-sen advocaten onderling en niet, als er aan beide zijden een advocaat optreedt, die tussen de advocaat en diens wederpartij zelf. Daar komt nog bij dat gedragsregel 18 de advocaat verbiedt rechtstreeks contact met zijn wederpartij te hebben in-dien hem bekend is dat die zich laat bijstaan door een advocaat.

Klachtonderdeel (b);

4.3.1 Ook terzake dit klachtonderdeel is van belang is dat verweerder sub 1 op vakantie was op het moment dat de feiten waarover geklaagd wordt zich hebben voorge-daan. Voorts is niet gebleken dat hij een zelfstandige rol heeft gespeeld in de be-sluitvorming ter zake de handelwijze van verweerders sub 2 en 3. Aldus is ook dit klachtonderdeel jegens klaagster sub 1 ongegrond.

4.3.2 De mededelingen en beschuldigingen waarover geklaagd is, zijn gedaan over en jegens klaagster sub 1. Klagers sub 2 en 3, in hun hoedanigheid van bestuurder c.q. aandeelhouder en advocaat van klaagster sub 1 , hebben in dat kader geen zelfstandige rol. Aldus hebben zij ook geen zelfstandig tuchtrechtelijk belang bij dit klachtonderdeel. Zij zijn daarin niet-ontvankelijk.

4.3.3 Voor zover dit klachtonderdeel mede is ingediend door klaagster sub 1 geldt het volgende.

4.3.4 Klaagster sub 1 stelt dat verweerders onjuiste mededelingen en onterechte be-schuldigingen hebben geuit. De uitlatingen waarover geklaagd wordt zijn onder-werp van verschillende procedures geweest. In verschillende van deze procedures zijn door de civiele rechter onherroepelijke beslissingen gegeven. Reeds uit deze stand van zaken volgt dat de raad zich volgens vaste jurisprudentie van de tucht-rechter terughoudend heeft op te stellen. Niet is gebleken dat sprake is van bij-zondere omstandigheden op grond waarvan de raad in dit geval een oordeel zou kunnen geven over die uitlatingen.  

4.3.5 De gewraakte uitlatingen hebben deel uitgemaakt van een (omvangrijker) discus-sie tussen partijen voor de civiele rechter. Bij vonnissen van 19 september 2007, 22 november 2007 en 30 januari 2008 heeft de civiele rechter in dat geschil uit-spraak gedaan. Aldus moet de raad, de hiervoor genoemde maatstaf hanterend, concluderen dat verweerders sub 2 en 3 terzake ook door klaagster sub 1 geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel (c):

4.4.1 Ook terzake dit klachtonderdeel is van belang is dat verweerder sub 1 op vakantie was op het moment dat de feiten waarover geklaagd wordt zich hebben voorge-daan. Voorts is niet gebleken dat hij een zelfstandige rol heeft gespeeld in de be-sluitvorming ter zake de handelwijze van verweerders sub 2 en 3. Aldus is ook dit klachtonderdeel jegens klaagster sub 1 ongegrond.

4.4.2 Ook in het kader van dit klachtonderdeel geldt dat de maatregelen waarover ge-klaagd wordt, zijn getroffen jegens klaagster sub 1. Klagers sub 2 en 3, in hun hoedanigheid van bestuurder c.q. aandeelhouder en advocaat van klaagster sub 1 ,hebben in dat kader geen zelfstandige rol. Aldus hebben zij geen zelfstandig tuchtrechtelijk belang bij dit klachtonderdeel. Zij zijn daarin niet-ontvankelijk.

4.4.3 Voor zover dit klachtonderdeel mede is ingediend door klaagster sub 1, geldt het volgende.

4.4.4 Klaagster sub 1 stelt dat verweerders onevenredig nadelige en vexatoire maatrege-len heeft getroffen op onjuiste en/of misleidende gronden. De gedragingen waarover geklaagd wordt zijn eveneens onderwerp van verschillende procedures geweest. In verschillende van deze procedures zijn door de civiele rechter onher-roepelijke beslissingen gegeven. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel dient de raad zich dan ook terughoudend op te stellen en is niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad in dit geval een oordeel zou kunnen geven over die uitlatingen.  

4.4.5 De gewraakte gedragingen hebben deel uitgemaakt van een (omvangrijker) dis-cussie tussen partijen voor de civiele rechter. Bij vonnis van 31 augustus 2007 heeft de civiele rechter in dat geschil uitspraak gedaan. Aldus moet de raad, de hiervoor genoemde maatstaf hanterend, concluderen dat verweerders sub 2 en 3 terzake ook door klaagster sub 1 geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden ge-maakt.

Klachtonderdeel (d):

4.5.1 Ook in het kader van dit klachtonderdeel geldt dat de handelwijze waarover ge-klaagd wordt, betrekking heeft op een procedure waarin alleen klaagster sub 1 be-trokken is. Klagers sub 2 en 3, in hun hoedanigheid van bestuurder c.q. aandeel-houder respectievelijk advocaat van klaagster sub 1, hebben in dat kader geen zelfstandige rol. Aldus hebben zij ook geen zelfstandig tuchtrechtelijk belang bij dit klachtonderdeel. Zij zijn daarin niet-ontvankelijk.

4.5.2 In dit klachtonderdeel beklaagt klaagster sub 1 zich erover dat verweerder sub 3 zich bij brief van 27 februari 2008 tot de rechter heeft gewend terwijl hij zijn doel ook met een debat buiten de rechter om had kunnen bereiken. Mede gelet op ge-dragsregel 15 staat het een advocaat in beginsel echter vrij zich tot de rechter te wenden, indien en voorzover hij daarbij de voorwaarden in acht neemt als in ge-dragsregel 15 omschreven. Nu niet in geschil is dat verweerder sub 3 die voor-waarden in acht heeft genomen, en klaagster sub 1 ook daadwerkelijk in de gele-genheid is gesteld jegens de rechtbank te reageren op het door verweerder sub 3 gestelde, valt niet in te zien hoe klaagster sub 1 in enig tuchtrechtelijk te respecte-ren belang is geschaad. Ten overvloede merkt de raad op dat uit de brief van de rechtbank van 6 maart 2008 noch anderszins is gebleken dat verweerder sub 3 zich terzake niet tot de rechtbank had mogen wenden.

4.5.3 Voorts neemt de raad in aanmerking dat de gedragingen waarover wordt geklaagd het schrijven van een brief door verweerder sub 3 aan de rechtbank Haarlem en het gestelde in die brief betreffen. Naar aanleiding van die brief heeft de civiele rechter bij brief van 6 maart 2008 een onherroepelijke beslissing gegeven. Gelet hierop dient de raad zich, ook in het kader van dit klachtonderdeel, terughoudend op te stellen. Met betrekking tot deze gedragingen is evenmin gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad die terughoudend-heid zou moeten laten varen.  

4.5.4 De hiervoor genoemde maatstaf hanterend, moet de raad concluderen dat ver-weerder sub 3 terzake ook door klaagster sub 1 geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.5.5 Al het voorgaande in aanmerking nemend komt de raad tot het oordeel dat ook dit klachtonderdeel voor zover het door klaagster sub 1 is ingediend ongegrond moet worden verklaard.

5. Maatregel

5.1 De raad is van oordeel dat aan verweerders sub 2 en 3 geen maatregel opgelegd dient te worden, en dat kan worden volstaan met het hiervoor onder 4.2.5 en 4.2.6 uitgesproken oordeel. Daartoe is redengevend dat verweerders in een voor hen belastende situatie weliswaar een onjuiste keuze hebben gemaakt, maar dat de raad niet is gebleken van enig boos opzet om de betreffende collega bewust op onoverbrugbare achterstand te zetten. De raad laat voorts meewegen dat de be-treffende collega er ten dele – met name door het achterwege laten van een be-reikbaarheidsmededeling – zelf debet aan is geweest dat hij daags daarop in kort geding diende op te treden. Tenslotte is van belang dat niet is gebleken dat die collega zich, toen het er in rechte op aankwam, formeel over de door verweerder sub 2 en 3 gevolgde werkwijze heeft beklaagd.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

voor wat betreft verweerder sub 1:

- de klacht in al zijn onderdelen ongegrond;

voor wat betreft verweerster sub 2:

- klachtonderdeel (a) gegrond voor zover het door klager sub 3 is inge-diend;

- klachtonderdeel (a) ongegrond voor zover het door klagers sub 1 en 2 is ingediend;

- klagers sub 2 en 3 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel (b) en (c);

- klachtonderdeel (b) en (c) ongegrond voor zover het door klaagster sub 1 in ingediend.

voor wat betreft verweerder sub 3:

- klachtonderdeel (a) gegrond voor zover het door klager sub 3 is inge-diend;

- klachtonderdeel (a) ongegrond voor zover het door klagers sub 1 en 2 is ingediend;

- klagers sub 2 en 3 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel (b), (c) en (d);

- klachtonderdeel (b), (c), en (d) ongegrond voor zover het door klaagster sub 1 in ingediend.

Aldus gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, mr. L.D.H. Hamer, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, mr. H.B. de Regt, mr. B.C. Romijn, leden, met bijstand van mr. N.M.N. Klazinga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2009.

voorzitter      griffier

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerders

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft klachtonderdeel (a) hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klagers sub 1 en 2 voor zover de klacht zij niet-ontvankelijk zijn verklaard;

- verweerder;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam voor zover klagers sub 1 en 2 niet-ontvankelijk zijn verklaard;

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft de overige klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerders

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzen-ding van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroep-schrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipli-ne:

Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prin-senbeek;

Bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prin-senbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indie-ning per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezon-den aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoonnummer 076 -548 4607.

* * * * *