ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0686 Raad van Discipline Amsterdam 08-280A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0686 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-05-2009 |
Datum publicatie: | 08-06-2010 |
Zaaknummer(s): | 08-280A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Klacht gegrond, zonder maatregel |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt verweerder de behandeling van een strafrechtelijke ontnemingsvordering in hoger beroep te hebben overgenomen van klaagster zonder voorafgaan overleg met of mededeling aan klaagster die de belangen van cliënt in eerste aanleg heeft behartigd en dat verweerder zich niet confraterneel en welwillend jegens klaagster heeft opgesteld. klachten gegrond, geen maatregel opgelegd. |
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 11 mei 2009
in de zaak 08-280A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 7 oktober 2008 bij de raad binnengekomen klacht van
Mevrouw mr.
k l a a g s t e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1 De raad heeft kennis genomen van de brief van 6 oktober 2008, bij de raad binnen¬gekomen op 7 oktober 2008, van de deken van de orde van advocaten te Amsterdam aan de raad, en van de stukken genummerd 1 tot en met 12, met bijlagen, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 maart 2009. Klaagster en verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2. De klacht
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:
a. de behandeling van een strafrechterlijke ontnemingsvordering in hoger beroep heeft overgenomen van klaagster zonder voorafgaand overleg met of mede¬deling aan klaagster, die de belangen van de betrokken cliënt in eerste aanleg had behartigd; en
b. zich niet confraterneel en welwillend jegens klaagster heeft opgesteld, door relevante vragen van klaagster met betrekking tot de intrekking van het hoger beroep en vragen omtrent adres- en telefoongegevens van de betrokken (voormalige) cliënt onbeantwoord te laten.
Door zo te handelen heeft verweerder volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overtreden.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klaagster heeft als advocaat in een strafrechterlijke procedure bijstand verleend aan de heer X. Deze bijstand had betrekking op een behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep van de hoofdzaak en tevens op een behandeling in eerste aanleg van een met de hoofdzaak samenhangende ont¬nemingsvordering. Klaagster heeft namens de heer X hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg in deze zaak. In deze appèlprocedure ontving klaagster van het Hof Arnhem de oproeping voor de behandeling ter terechtzitting, die op 6 september 2007 zou plaatsvinden. Vooraf¬gaand aan deze zitting heeft klaagster de heer X tweemaal aangeschreven met het verzoek tot overleg. Klaagster ontving daarop geen reactie. Klaagster is op 6 september 2007 ter zitting van het Hof Arnhem verschenen, met de bedoeling daar een verzoek te doen tot aanhouding van de behandeling nu zij haar cliënt nog niet had kunnen spreken. Eerst ter zitting van het Hof bleek klaagster vervolgens dat het hoger beroep namens de heer X door verweerder was ingetrokken.
3.3 Klaagster heeft zich per fax van 12 september 2007 tot verweerder gewend, waarbij zij haar verbazing over de gang van zaken uitsprak, en verweerder vroeg om een toelichting op zijn rol in de (ingetrokken) appèl-procedure. Mr. A, voormalig kantoorgenoot van verweerder, heeft bij fax van 18 september 2007 vervolgens aan klaagster geantwoord dat de heer X klaagsters naam nooit genoemd had, en dat indien de heer X (eerder) aan klaagster een opdracht verstrekt zou hebben, mr. A dat niet bekend was. Bij brief van 21 september 2007 wendde klaagster zich daarop tot mr. A, met het verzoek haar in het bijzonder nader te informeren omtrent het volgende:
- de inhoud van het aan verweerder door het Hof toegezonden dossier, en met name of zich daarin het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg bevond;
- de achtergrond van het aan de heer X gegeven advies tot intrekking van het hoger beroep; en
- de correcte actuele adresgegevens van de heer X.
3.4 Bij fax van 26 september 2007 heeft verweerder klaagster laten weten dat er zijns inziens sprake was van een voldongen feit, nu hij het appèl had ingetrokken op verzoek van de heer X. De kwestie behoefde voor verweerder daarom geen nadere be¬spreking. Verweerder schreef in die fax voorts dat de heer X noch het Hof hem had geïnformeerd over de eerder door klaagster aan de heer X verleende assistentie, alsmede dat de raad voor de rechtsbijstand voor deze zaak hem een toevoeging had afgegeven. Dat zou deze raad volgens verweerder niet doen indien voor dezelfde zaak reeds een toe¬voeging zou zijn verstrekt. Ten slotte schreef verweerder in die fax dat het hem tuchtrechtelijk niet vrij staat de inhoudelijke kant van de zaak met klaagster te bespreken.
3.5 Bij brief van 8 oktober 2007 heeft klaagster zich met een klacht tegen verweerder en zijn voormalig kantoorgenoot mr. A tot de deken van de orde van advocaten te Amsterdam gewend. De deken heeft een poging tot bemiddeling gedaan, resul¬terend in een gesprek met de deken, klaagster en de voormalige kantoor¬ge¬noot van verweerder, mr. A. Verweerder was niet genegen de kwestie met klaagster en de deken te bespreken. Klaagster heeft naar aanleiding van dit gesprek haar klacht tegen mr. A, voormalig kantoorgenoot van verweerder, inge¬trokken.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 De door verweerder namens de heer X verrichte proceshandeling bestond uit het intrekken van een ingesteld appèl tegen een door de rechtbank in eerste aanleg ge¬wezen vonnis in een met een (beëindigde) strafzaak samenhangende ontnemingszaak. Ver¬weerder had uit deze constellatie kunnen en moeten afleiden dat de heer X, voorafgaand aan het ingestelde appèl, terzake van deze kwestie voor diverse andere instanties in rechte was betrokken. Dientengevolge had ver¬weerder eveneens kunnen en moeten weten dat de heer X in de proce¬dures die aan de betreffende appèlprocedure vooraf waren gegaan reeds door een andere advocaat was bijgestaan. In deze situatie rustte op verweerder, als opvolgend advocaat, de plicht om zich er van te vergewissen wie laatstelijk als advocaat van zijn cliënt was opgetreden, - onder meer teneinde deze advocaat te informeren over zijn voornemen de verdere behandeling van de procedure van hem over te nemen. Dat de heer X verweerder – zoals verweerder heeft gesteld – van de zaak af wilde, maakt het voorgaande niet anders.
4.2 Bij het voorgaande betrekt de raad dat het onaannemelijk moet worden geacht dat uit het door het Hof aan verweerder ter beschikking gestelde dossier niet zou zijn gebleken dat klaagster in de betreffende zaak in eerste aanleg voor de heer X was opgetreden. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.
4.3 De raad zal in het midden laten of alle door klaagster aan verweerder gestelde vragen door hem beantwoord hadden moeten worden. Het had echter in ieder geval op de weg van verweerder gelegen om zich welwillend op te stellen ten aanzien van het verzoek van klaagster, en om haar over de gang van zaken – die tot haar vergeefse tocht naar Arnhem had geleid – nader te informeren. Verweerder heeft zich jegens klaagster echter in geschrift bij herhaling in bewoordingen geuit waarvan moeilijk of niet gezegd kan worden dat die blijk gaven van de in de onderhavige situatie vereiste welwillendheid en wellevendheid. Het tweede onderdeel van de klacht is in zoverre gegrond.
MAATREGEL:
De raad heeft ter zitting de overtuiging gekregen dat verweerder – tenslotte - is gaan inzien dat zijn wijze van bejegening van klaagster, onder meer uit het oogpunt van confraternaliteit, geen schoonheidsprijs verdient. Mede op grond daarvan ziet de raad af van het opleggen van een maatregel.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart
- beide onderdelen van de klacht gegrond; en
- legt aan verweerder geen maatregel op.
Aldus gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, mrs A. Gerritsen-Bosselaar, P.W.M. Huisman, H.C.M.J. Karskens en B. Roodveldt, leden, met bijstand van mr. B.M. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2009.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 11 mei 2009 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie: 076 548 4607.