ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0673 Raad van Discipline Amsterdam 08-328U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0673
Datum uitspraak: 18-05-2009
Datum publicatie: 08-06-2010
Zaaknummer(s): 08-328U
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klacht ongegrond. Een advocaat heeft bij de behandeling van een zaak de leiding en dient vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen, met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. De advocaat moet zijn cliënt wel duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van zijn cliënt daardoor kunnen worden geschaad.

 BESLISSING d.d. 18 mei 2009

in de zaak 08-328U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 25 november 2008 binnengekomen klacht van:

de heer

k l a g e r

tegen:

de heer mr.

v e r w e e r d e r

1.  verloop van de procedure:

1.1. Bij brief van 24 november 2008, door de raad ontvangen op 25 november, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 11 maart 2009 in aanwezigheid van kla-ger in het bijzijn van zijn echtgenote en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennis genomen van:

a.  de in 1.1 bedoelde brief van de deken, van de bij die brief gevoegde stukken;

b.  van de e-mail van klager aan de raad van 10 maart 2009 met drie bijlagen;

c. van de ter zitting overgelegde pleitnotitie van klager met bijlagen a-c.

2. de klacht:

2.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a. ten onrechte de door klager aangegeven aanvullingen op een concept-verweerschrift niet heeft verwerkt en ook niet heeft meegenomen in de mondelinge behandeling;

b. ten onrechte en zonder voorafgaande toestemming van klager een aantal stukken in het geding heeft gebracht;

c. een brief aan de werkgeefster van klager heeft gezonden die gezien de toon en de inhoud ervan bij de werkgeefster aanleiding heeft gegeven om niet meer mee te werken aan een fiscaal zo gunstig mogelijke afwikkeling van de zaak.

2.2. Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm, vastge-legd in art. 46 Advocatenwet, overtreden.

3. feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is ver-klaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1. Verweerder behartigt sedert december 2007 de belangen van klager in een arbeidsgeschil met zijn werkgeefster X.

3.2. Op of omstreeks 4 april 2008 heeft X. een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met klager bij de kantonrechter ingediend. Op 13 mei 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

3.3. Op 22 april 2008 heeft klager aan verweerder zelf een concept-verweerschrift toegezon-den met een grote hoeveelheid producties.

3.4. Omstreeks 7 mei 2008 heeft verweerder aan klager een concept-verweerschrift gemaild. Op 8 mei 2008 hebben klager en verweerder dit concept besproken. Direct daarna heeft verweerder het aangepaste concept in de vorm van een definitief exemplaar met bijbeho-rende producties, waaronder interne stukken/actielijsten van X en twee DSI-uitspraken tegen X van 29 maart 2006, aan klager overhandigd. Dit exemplaar met producties is ook ingediend bij de kantonrechter.

3.5. Tussen indiening van het verweerschrift en de mondelinge behandeling heeft klager tot 3 maal toe bij e-mailberichten van 9 mei 2008, 11 mei 2008 en 12 mei 2008 opmerkingen en suggesties voor aanpassingen van het verweerschrift verzonden onder verzending van aanvullende documenten. Klager heeft daarbij aangegeven dat hij de beoordeling van de relevantie van zijn opmerkingen en correcties overliet aan verweerder. Tot aan de monde-linge behandeling van 13 mei 2008 is tussen klager en verweerder geen contact meer ge-weest.

3.6. Bij beschikking van 27 mei 2008 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen klager en X ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 135.000,-- bruto. Op 2 juni 2008 heeft verweerder de gevolgen van de beschikking met klager in het bijzijn van zijn echtgenote besproken. De toegewezen ontbindingsvergoeding was op de dag van de-ze mondelinge behandeling nog niet uitbetaald.

3.7. Op 5 juni 2008 heeft klager een gesprek gehad met een districtdirecteur van X. Deze di-recteur heeft klager laten weten dat door het gebruik in de procedure van op niet-rechtmatig verkregen wijze stukken en ook gezien de als onprofessioneel bevonden in-houd en toonzetting van de brief van 4 juni 2008, klager voor X een bedrijfseconomisch risico was geworden. Dit vormde voor X reden om niet mee te werken aan een gunstige afwikkeling voor klager. Klager kon ook direct vertrekken.

3.8. Bij brief van 4 juni 2008 schrijft verweerder aan X onder meer:

 “Het zal u niet verbazen dat cliënt uiterst teleurgesteld is in deze misslag van deze kanton-rechter. Het is duidelijk dat de kantonrechter in deze zaak een heel beperkte visie met zijn overwegingen, kennelijk gebaseerd op zijn eigen, persoonlijke, selectieve waardeoordeel. Het lijkt erop dat de kantonrechter zijn beslissing heeft gebaseerd op “gut feeling” en als een soort “dorpsoudste” zijn persoonlijke, morele waardeoordeel heeft laten prevaleren boven een juridi-sche afweging, zoals hij zou behoren te doen.”

“Erop vertrouwend dat X haar medewerking wil verlenen aan een zo vlot mogelijke en voor cliënt fiscaal zo gunstig mogelijke afwikkeling doe ik u bijgaand (*) toekomen een declaratie betreffende de kosten van rechtsbijstand, welke ik in het licht van bovenstaande ten name van X heb gesteld.”

4. beoordeling van de klacht

 onderdelen a en b

4.1. De klachtonderdelen a en b lenen zich gezien hun onderlinge samenhang en verband voor een gezamenlijke behandeling. Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen, met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. De advocaat moet zijn cliënt wel duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van zijn cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.2. Hoewel klager voordat het verweerschrift werd ingediend, verweerder heeft voorzien van een groot aantal (aanvullende) stukken en opmerkingen, is daarmee niet gezegd dat ver-weerder was gehouden deze informatie ook te gebruiken. Daarin heeft verweerder een ei-gen beslissingsvrijheid, binnen de kaders van de in 4.1. genoemde norm. Bovendien geldt dat klager nog expliciet had aangegeven dat hij zelf aan verweerder de keuze heeft gelaten de informatie al dan niet te gebruiken. De raad begrijpt dat het ontbreken van de infor-matie als genoemd in de procedure bij klager de indruk heeft laten ontstaan dat dit debet is aan het minder bevredigende resultaat. Dat mag zo zijn, doch daarmee is niet gezegd dat verweerder bij de behandeling kennelijk onjuist is opgetreden en de belangen van kla-ger daardoor zijn geschaad. Hierop stuit klachtonderdeel a reeds af.

4.3. Terzake van klachtonderdeel b is onweersproken gesteld dat op 8 mei 2008 klager en verweerder een conceptverweerschrift hebben besproken en dat nadien door verweerder aan klager een definitief exemplaar van dat verweerschrift inclusief de onder 3.4. ge-noemde producties ter hand is gesteld. Nadien heeft klager verweerder niet bericht dat hij het met de inhoud van dat verweerschrift en/of de aangehechte producties niet eens is. Verweerder mocht er derhalve vanuit gaan dat klager met genoemd exemplaar heeft inge-stemd. Klager, aan de andere kant, diende er vanaf de 8e mei 2008 ook rekening mee te houden dat het verweerschrift met producties onder de aandacht van de rechter en ook zijn werkgeefster zouden worden gebracht. Mogelijk dat de wijze van procesvoering door verweerder bij klagers werkgeefster bepaalde niet voor klager gunstige reacties heeft uitge-lokt, niet kan worden gezegd dat verweerder onjuist heeft gehandeld dan wel fouten heeft gemaakt die de belangen van klager hebben geschonden. Ook klachtonderdeel b is onge-grond.

onderdeel c

4.4. De raad is het met klager eens dat de toonzetting en de inhoud van de brief van 4 juni 2008 aan X niet bepaald professioneel is te noemen. Het verdient aanbeveling dat een ad-vocaat zich daarvan onthoudt. Evenwel is niet, althans onvoldoende, komen vast te staan dat de inhoud van de brief nadelige consequenties voor klager heeft gehad. Ook dit on-derdeel is ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart de klacht in al de onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. B.E. van der Molen, mr. M. Pannevis, mr. M.L.F.J. Schyns, mr. J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2009.

voorzitter         griffier

Deze beslissing is in afschrift op 18 mei 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mo-gelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoon-nummer 076 -548 4607.

* * * * *