ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0203 Raad van Discipline Amsterdam 09-325A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0203
Datum uitspraak: 14-12-2009
Datum publicatie: 15-12-2009
Zaaknummer(s): 09-325A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

zaak 09-325A

datum beslissing 14 december 2009

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline naar aanleiding van de op 27november 2009 bij

de raad binnengekomen klacht van:

De heer Mr.

klager,

tegen

Mevrouw Mr.

verweerster.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten te Amsterdam

van 26 november 2009, binnengekomen op 27 november 2009, en van de op de daarbij gevoegde

inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN

Op grond van die stukken wordt van het volgende uitgegaan.

Klager is al vijf jaar verwikkeld in een echtscheidings- en alimentatieprocedure en daaruit voortvloeiende

boedelscheiding. De belangen van zijn ex-echtgenote worden behartigd door verweerster.

Bij brief van 12 augustus 2009, met bijlagen, aan de deken heeft klager zich beklaagd over verweerster.

KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft

gehandeld doordat zij:

a) bij de rechtbank Rotterdam ten onrechte een procedure omtrent verdeling van inboedel en

vermogen aanhangig heeft gemaakt, waardoor klager onnodig op kosten is gejaagd;

b) in de desbetreffende dagvaarding feitelijke onjuistheden heeft opgenomen, en doordat zij:

c) stellingen heeft ingenomen die klager in diskrediet brengen en hem aantasten in zijn eer en

goede naam.

BEOORDELING

De voorzitter overweegt met betrekking tot de klacht als volgt.

Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij, geldt de door het hof van discipline -

de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht - gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de

wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die

hem goeddunkt. Het is immers de taak van een advocaat om partijdig te zijn. Niet de advocaat maar in

laatste instantie de rechter oordeelt onpartijdig over de stellingen van de cliënt.

Die vrijheid van de advocaat is echter niet onbeperkt;deze kan onder meer ingeperkt worden indien de

advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of

redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de

behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig

09-325A 3.1,3.2,3.9 \

schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde

beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te

behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen

mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de

juistheid daarvan te verifiëren.

De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Voor alle klachtonderdelen geldt in de eerste plaats, dat zij in de kern de inhoud van de geschillen

betreffen die klager en zijn wederpartij verdeeld houden. Het is aan de civiele rechter om over die

geschillen te oordelen, niet aan de tuchtrechter.

Ten aanzien van klachtonderdeel a) is de voorzitter daarnaast van oordeel dat verweerster met het

starten van bedoelde procedure bij de rechtbank bovenomschreven tuchtrechtelijke grenzen niet heeft

overschreden. Zij heeft plausibele redenen aangevoerd om deze procedure voor haar cliënte te starten.

In ieder geval kan niet gezegd worden dat zij de belangen van klager daarmee onnodig of onevenredig

heeft geschaad.

Ook voor de vermeende feitelijke onjuistheden, waarover in klachtonderdeel b) wordt geklaagd, heeft

verweerster plausibele verklaringen aangevoerd. Klagers bezwaren lijken deels, bij voorbeeld met

betrekking tot de ring, op misverstanden met betrekking tot de interpretatie van verweersters woorden te

berusten. Voor het overige geldt dat verweerster mocht afgaan op het feitenmateriaal dat haar cliënte

haar verschafte. Met betrekking tot bij voorbeeld de vermeende Zwitserse bankrekening van klager gaf

haar cliënte haar een document waar een rekeningnummer op stond. Voor het aannemen van de

uitzonderingssituatie dat de advocaat de feiten nader moet verifiëren was geen aanleiding.

Met betrekking tot klachtonderdeel c) wordt voorts nog het volgende opgemerkt. De voorzitter heeft er

begrip voor dat partijen in een echtscheidingsprocedure, zeker als deze al zo lang sleept, onaangenaam

getroffen kunnen worden door de naar hun aard vaak persoonlijke stellingen en kwalificaties door de

advocaat van de wederpartij. Dit betekent echter nog niet noodzakelijkerwijs dat de advocaat

tuchtrechtelijke grenzen overschrijdt. Verweerster heeft in het kader van de belangenbehartiging van haar

cliënte bepaalde stellingen naar voren gebracht. De wijze waarop zij dit heeft gedaan valt binnen de

grenzen van bovenbedoelde vrijheid. In het onderhavige geval heeft verweerster zich met (de formulering

van) de namens haar cliënte ingenomen stellingen naar het oordeel van de voorzitter niet onnodig

grievend uitgelaten over klager. Geenszins aannemelijk is geworden dat zij een en ander uitsluitend heeft

gedaan met het oogmerk klager in diskrediet te brengen en hem aan te tasten in zijn eer en goede naam.

Ten slotte overweegt de voorzitter dat uit de stukken en hetgeen partijen hebben aangevoerd ook

overigens niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de vrijheid die haar als advocaat in beginsel

bij de behartiging van de belangen van een cliënt toekomt, gemeten naar bovenvermelde maatstaf, heeft

overschreden

Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g

Advocatenwet, kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, met bijstand van mr S.C. Zum Vörde sive Vörding als

griffier op 14 december 2009.

Voorzitter

09-325A 3.1,3.2,3.9

Deze beslissing is verzonden op |J if QEC, 2009

Ingevolge artikel 46h Advocatenwet kunnen klager en de deken van de orde van advocaten in het

arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing

verzet doen bij de raad van discipline in het ressort Amsterdam, postbus 75265,1070 AG Amsterdam.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift waarin de gronden van het

verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van veertien dagen begint op de dag

volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het

verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn

van veertien dagen is niet mogelijk.

09-325A 3.1,3.2,3.9