ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0200 Raad van Discipline Amsterdam 09-035A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0200
Datum uitspraak: 24-11-2009
Datum publicatie: 11-12-2009
Zaaknummer(s): 09-035A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Voormalig cliënte verwijt verweerder zijn optreden in privé met behulp van zijn kantoor gericht tegen haar. Klacht (deels) gegrond; voorwaardelijke schorsing 14 dagen opgelegd.    

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 24 november 2009

in de zaak 09-035A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

1.

k l a a g s t e r  s u b   1

2. de heer

k l a g e r  s u b  2

3. de heer

k l a g e r  s u b  3

gezamenlijk te noemen klagers

tegen

de heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 29 januari 2009, door de raad ontvangen op 30 januari 2009, heeft de deken van de orde in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 21 september 2009. Ter zitting zijn verschenen namens klaagster sub 1, klager sub 2 en klager sub 3, verweerder en zijn advocaat mr. J.M.F.X. van Veggel. Van de zitting van 21 september 2009 is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en

- de stukken genummerd onder 1 t/m 15 in de bij deze brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

(a) zijn eigen belang te stellen boven dat van zijn cliënten;

(b) beslag te laten leggen ten laste van klaagster sub 1, zonder voorafgaand overleg met de deken, en

(c) feitelijk zelf op te treden tegen zijn cliënten door een beslagrekest op te stellen en deze te doen ondertekenen door een kantoorgenoot die inhoudelijk geen bemoeienis met de zaak had.

3. Feiten

3.1 Klaagster sub 1 belegt in vastgoed in Nederland. Zij heeft het beheer van dit vastgoed opgedragen aan vennootschap X.. Klager sub 2 is (uiteindelijk) aandeelhouder/belanghebbende van klaagster sub 1. Het kantoor van verweerder heeft in elk geval tot medio juni 2008 de belangen behartigd van klaagster sub 1, waarbij vennootschap X gemachtigd was door klaagster sub 1 om dergelijke zaken met behulp van het kantoor van verweerder af te wikkelen. In het kader van die belangenbehartiging is er met enige regelmaat contact geweest tussen klager sub 2 en verweerder, terwijl verweerder ook in de afgelopen jaren de belangen heeft behartigd van andere vennootschappen die onderdeel uitmaakten van de groep, waarvan klager sub 2 contactpersoon/

belanghebbende was.

3.2 Klaagster sub 1 is eigenaresse van een aantal panden aan de Amstel. Klaagster had het voornemen deze panden te veilen. Verweerder heeft klager sub 2 laten weten in privé geïnteresseerd te zijn in de aankoop van deze panden vóór de voorgenomen veiling. In de periode 1 april 2008 – 14 april 2008 is over de verkoop onderhandeld tussen door partijen ingeschakelde makelaars.

3.3 Een kantoorgenoot van verweerder heeft in juni 2008 tegen een gewezen huurder een conceptdagvaarding opgesteld op naam van vennootschap X, handelend als de gemachtigde van klaagster sub 1. Deze kantoorgenoot heeft voorts een concept brief opgesteld aan de gemeente Amsterdam, in een kwestie waarbij klaagster sub 1 direct belanghebbende was. Zowel de brief aan de gemeente als de concept-dagvaarding hadden specifiek betrekking op de panden aan de Amstel die verweerder wenste te verwerven.

3.4 Verweerder en klaagster sub 1 verschillen van mening over de vraag of in het kader van de onderhandelingen een overeenkomst tot stand is gekomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit wel het geval is geweest. Op die grondslag heeft hij, voorafgaand aan de veiling, beslag doen leggen op de panden van klaagster sub 1 en is een bodemprocedure gestart bij de rechtbank Amsterdam. Het beslagrekest is ondertekend door een kantoorgenoot van verweerder, die ook als advocaat en procureur vermeld wordt. Na een klacht daarover van de nieuwe advocaat van klaagster sub 1 en klager sub 2 heeft een andere advocaat, niet verbonden aan het kantoor van verweerder, zijn belangen behartigd.

3.5 Bij vonnis van 15 april 2009 heeft de rechtbank Amsterdam de vorderingen van verweerder afgewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van klaagster sub 1 merendeels zijn toegewezen. Verweerder heeft tegen dit vonnis appel ingesteld.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De raad dient allereerst te beoordelen of klagers ontvankelijk zijn. Ten aanzien van klaagster sub 1 en klager sub 2 staat vast dat zij een eigen belang hebben bij de klacht, nu zij door de handelwijze van verweerder rechtstreeks in hun belang zijn geraakt. Dat geldt evenwel niet voor klager sub 3. Voor zover klager sub 3 heeft betoogd dat het in het belang is van de advocatuur dat advocaten dit soort zaken in een tuchtrechtprocedure aan de orde kunnen stellen geldt dat dit een taak is van de deken. Ten aanzien van klager sub 3 oordeelt de raad dan ook dat hij niet ontvankelijk is in zijn klacht.

4.2 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (a) stelt de raad voorop dat in regel 5 Gedragsregels 1992 is bepaald dat het belang van de cliënt en niet enig eigen belang van de advocaat bepalend is voor de wijze waarop een advocaat zijn zaken dient te behandelen. Daarbij acht de raad voorts van belang dat het ingevolge regel 7 lid 4 Gedragsregels 1992 het een advocaat niet is toegestaan tegen een (voormalig) cliënt op te treden.

4.3 Door verweerder is onder meer aangevoerd dat hij in deze kwestie in privé gehandeld heeft en niet als advocaat. Uitgangspunt is dat het privé handelen van advocaten in beginsel niet onderworpen is aan het tuchtrecht, bijzondere omstandigheden daargelaten. De raad meent dat daarbij in dit geval niet zozeer vanuit het perspectief van verweerder moet worden bekeken of hij optrad als advocaat maar vanuit het perspectief van klagers. Voor klager sub 2 was verweerder zijn advocaat. Onder die omstandigheden past een advocaat terughoudendheid, wanneer hij in privé zaken gaat doen.

4.4 De wijze waarop verweerder in dit geval gekozen heeft voor zijn eigen belangen acht de raad onaanvaardbaar. Zo heeft verweerder een kantoorgenoot ingeschakeld om beslag te leggen onder klaagster sub 1 terwijl er op dat moment nog zaken liepen op het kantoor waarbij klaagster sub 1 direct belanghebbende was, hetgeen verweerder ook wist, dan wel had moeten weten. Verweerder kan zich daarbij niet verschuilen achter het feit dat hij enkel vennootschap X als cliënt zag: hij wist hoe de onderliggende relatie met klaagster sub 1 en klager sub 2 was vormgegeven en had ook zelf contact gehad met klager sub 2 over zaken die speelden met betrekking tot het vastgoed in Nederland.

4.5 Daarbij had het onder deze omstandigheden op de weg van verweerder gelegen – toen de onderhandelingen tot een conflict leidden – zich terug te trekken en geen verdere, naar het zich laat aanzien ook nog eens vrijwel kansloze rechtsmaatregelen te treffen tegen klaagster sub 1. Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel (a) gegrond is.

4.6 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (b) merkt de raad op dat klagers kennelijk doelen op hetgeen is vastgelegd in regel 27 lid 7 Gedragsregels 1992. Naar het oordeel van de raad ziet hetgeen daarin is bepaald niet op de situatie die zich hier heeft voorgedaan. Het beslag is immers niet gelegd in relatie tot een openstaande vordering die de advocaat jegens de cliënt heeft, in verband met door hem verrichte werkzaamheden. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel (c) geldt dat de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder heeft gehandeld zoals hem in dit klachtonderdeel verweten wordt. Vanwege gebrek aan feitelijke grondslag is dit klachtonderdeel ongegrond.

5. Maatregel 

De raad is van oordeel dat verweerder met zijn handelwijze het vertrouwen dat in de advocatuur moet kunnen bestaan ernstig heeft geschaad, waarbij hij kennelijk alleen oog heeft gehad voor zijn eigen belang. Noch in de stukken noch ter zitting heeft verweerder blijk gegeven enig inzicht te hebben in de ernst van de situatie. Om die redenen acht de raad de maatregel van voorwaardelijke schorsing gepast.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart klager sub 3 niet-onvankelijk

- verklaart klachtonderdeel (a) gegrond

- verklaart klachtonderdelen (b) en (c) ongegrond

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 14 dagen;

- bepaalt dat de opgelegde schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2009 door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. P.W.M. Huisman, mr. J.M. van de Laar, mr. R.P.F. van der Mark, mr. B. Roodveldt, leden en mr. D.J.L. Siegers, griffier.

voorzitter      griffier

Deze beslissing is op 24 november 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.      Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607