ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0190 Raad van Discipline Amsterdam 09-139A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0190
Datum uitspraak: 07-12-2009
Datum publicatie: 11-12-2009
Zaaknummer(s): 09-139A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Agressie van client tegen advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerder client heeft opgehitst. Klacht ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

Beslissing d.d. 7 december 2009

in de zaak 09-139 A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 25 mei 2009 bij de raad binnengekomen klacht van:

De heer mr

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure:

1.1 Bij brief van 25 mei 2009, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 23 september 2009 in aanwezigheid van partijen.

1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de de-ken alsmede van de stukken conform de inventarislijst die aan die brief is ge-hecht.

2. De klacht:

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet een op de persoon van klager gerichte aanpak van zaken er op na heeft gehouden, welke ertoe heeft geleid dat klager agressief is bejegend door de cliënt van verweerder, de heer X. Verweerder heeft niet tijdig en in voldoende mate ingegrepen door zijn cliënt tot de orde te roepen, aldus klager.

2.2 Door aldus te handelen danwel na te laten heeft verweerder, aldus klager, de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overtreden, en heeft hij gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.

3. Feiten:

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager trad op voor de eigenares van een bedrijfspand, dat was verhuurd aan een vennootschap van de heer X. De vennootschap van de heer X had een huurach-terstand en klager werd door zijn cliënte met de incasso daarvan belast. De ven-nootschap van de heer X failleerde. Verweerder trad op als advocaat van de heer X.

3.3 Klager heeft ten laste van de heer X privé beslag gelegd. Vervolgens is tussen de cliënt van klager en de heer X een kort geding en een bodemprocedure gevoerd.

3.4 Tijdens een comparitie van partijen in de bodemprocedure heeft klager uiteenge-zet waarom zijn cliënte de heer X persoonlijk aansprakelijk achtte. Verweerder heeft daarop op enig moment gereageerd door te zeggen: “lulkoek”, waarop hij door de rechter werd gecorrigeerd. Verweerder heeft daarop zijn excuses aange-boden. De zitting werd overigens gekenmerkt door een felle woordenwisseling.

3.5 Na het verlaten van de zittingszaal heeft zich een woordenwisseling voorgedaan tussen enerzijds klager en anderzijds verweerder en de heer X. Zulks resulteerde er uiteindelijk in dat de heer X klager geslagen c.q. gestompt heeft in zijn gezicht.

4. Beoordeling van de klacht:

4.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 De raad stelt voorop dat een advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft. Een advocaat dient vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste worden gediend. Aan een advocaat komt een grote mate van vrijheid toe met betrekking tot de wijze waarop hij een aan hem opgedragen zaak behandelt. De raad kan niet tot het oordeel komen dat verweerder tijdens de zitting over de schreef zou zijn ge-gaan, in die zin dat hij jegens klager teveel ‘op de man’ zou hebben gespeeld. Veeleer komt het beeld naar voren dat klager tijdens de zitting de belangen van zijn eigen cliënt met verve verdedigde, hetgeen verweerder eveneens met verve bestreed, wellicht af en toe door minder gepaste interrupties, maar niet in een mate die tuchtrechtelijk niet door de beugel kan. Het gebruik van het woord ‘lul-koek’ was natuurlijk geheel buiten de orde, maar na correctie door de rechter en excuses van verweerder was die kwestie weer afgedaan. Een en ander kan niet tot de gevolgtrekking leiden dat de heer X door verweerder werd aangezet tot het fy-sieke geweld na de zitting. Door de tegenstrijdige lezingen over hetgeen na de zit-ting plaatsvond kan niet worden vastgesteld dat de aanpak van de zaak door ver-weerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is en kan in het bijzonder niet worden gecon-cludeerd dat verweerder de heer X zou hebben ‘opgehitst’, zoals klager stelt.

4.3 Het is duidelijk dat de heer X na de zitting op onaanvaardbare wijze agressie heeft getoond en een bedreigende houding heeft aangenomen. Voor dit gedrag van zijn cliënt heeft verweerder zich dan ook terecht geëxcuseerd. De raad acht het echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder zijn cliënt niet met succes heeft kunnen weerhouden van fysiek geweld, omdat niet is komen vast te staan dat verweerder in staat zou zijn geweest de actie van de heer X te voorkomen. Evenmin kan de raad vaststellen of verweerder na de zitting polariserende in plaats van de-escalerende woorden heeft gebruikt, omdat partijen hierover ver-schillende lezingen hebben gegeven. Daarbij geldt dat klager het risico van agres-sie van de heer X, hoe onaanvaardbaar ook, niet uit de weg is gegaan doordat hij na de zitting op verweerder en de heer X af is gestapt en een discussie is aange-gaan over verweerders gedrag ter zitting, terwijl kort tevoren in de rechtzaal spra-ke was geweest van een kennelijk verhit debat.

4.4 Op grond van het voorgaande acht de raad de klacht ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond;

Aldus gewezen door Mr. Th. S. Röell, voorzitter, mrs. M. le Belle, M.J.G.H. Verviers, M. Pannevis, M.W. Schüller, leden, met bijstand van mr. M.A. Hupkes als griffier en uitge-sproken ter openbare zitting van 7 december 2009.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 7 december 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslis-sing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gron-den van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzen-ding van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroep-schrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post:

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is : Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging:

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruike-lijke kantooruren.

c. Per fax:

Het faxnummer van het hof van discipline is 076-548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof van discipline.

d. Telefonische informatie:

076- 548 46 07