ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0114 Raad van Discipline Amsterdam 08-085U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0114
Datum uitspraak: 10-11-2009
Datum publicatie: 10-11-2009
Zaaknummer(s): 08-085U
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen deken i.v.m. onderzoek n.a.v. klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 10 november 2009

in de zaak 08-085U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw mr.

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 7 maart 2008, bij de raad binnen gekomen op 10 maart 2008, heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2009. De behandeling is toen geschorst in verband met een verzoek tot wraking van klaagster met betrekking tot de voorzitter en twee leden van de raad. Dit verzoek is afgewezen bij beslissing van de wrakingskamer van de raad van 2 juni 2009. De behandeling is voortgezet op 1 september 2009, in aanwezigheid van partijen. Van de behandelingen is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 13 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder, in strijd met artikel 46 Advocatenwet, als opvolgend advocaat/deken van de Amsterdamse orde van advocaten geweigerd zou hebben te onderzoeken in hoeverre mr. W. [de advocaat van klaagsters wederpartij] de belangen van zijn cliënte naar behoren heeft behartigd.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster is reeds jarenlang verwikkeld in diverse procedures, onder andere tegen haar moeder, in verband met de nalatenschap van de vader van klaagster.

3.2 Klaagsters moeder werd onder meer bijgestaan door mr. W.  Klaagster heeft tegen mr. W. drie keer een tuchtklacht ingediend. De inhoud van deze klachten kwam er, kort gezegd, op neer dat mr. W. zijn cliënte, klaagsters wederpartij, onjuist zou hebben geïnformeerd en geadviseerd. Daarnaast zou mr. W. in een procedure feitelijke gegevens hebben verstrekt waarvan hij wist althans behoorde te weten dat deze onjuist waren. Daardoor zouden de belangen van onder andere klaagster zijn geschaad. Die klachten zijn door verweerders voorganger onderzocht conform het bepaalde in artikel 46c lid 2 Advocatenwet en vervolgens doorgezonden aan de raad van discipline.

De eerste klacht is in oktober 2006 deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en deels kennelijk ongegrond. De tweede klacht is in juni 2007 deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen deze voorzittersbeslissingen ingestelde verzet is in beide zaken ongegrond verklaard. De derde klacht is in november 2007 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De raad heeft het hiertegen ingestelde verzet gegrond verklaard en de klacht deels niet-ontvankelijk deels ongegrond verklaard. Het hof van discipline heeft bij beslissing van 16 januari 2009 deze beslissing van de raad bekrachtigd.

3.3 Verweerder is sinds 1 november 2007 deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De klacht betreft het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in zijn arrondissement. Uitgangspunt is dat wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Beoordeeld dient dus te worden of verweerder in zijn hoedanigheid van deken het vertrouwen in de advocatuur heeft ondermijnd doordat hij zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4.2 Klaagster heeft in 2006 en 2007 bij de voorganger van verweerder diverse malen klachten ingediend tegen mr. W., de advocaat van haar moeder en tegenpartij (zie 3.2). De voorganger van verweerder  heeft deze klachten onderzocht en vervolgens ter kennis gebracht van de raad vóór 1 november 2007. De zaken waren daardoor al uit handen gegeven aan de raad, waardoor er voor de deken geen rol meer is weggelegd. Klaagster heeft zich bij brief van 29 november 2007 beklaagd over het feit dat verweerder geen nader onderzoek naar het handelen van mr. W. heeft ingesteld.

Niet valt in te zien op basis waarvan klaagster meent dat verweerder in zaken die al in behandeling waren bij de raad nog een onderzoek had moeten instellen. Het dekenonderzoek was, zoals gezegd, afgerond en de zaken lagen inmiddels bij de raad. Klaagster kan derhalve alleen bedoelen dat verweerder ambtshalve een onderzoek had moeten entameren. Dat nu valt onder de beleidsvrijheid die verweerder als deken heeft. IN het klachtdossier is voorts geen enkel aanknopingspunt te vinden voor  de conclusie dat zo’n onderzoek geïndiceerd was. De klacht is derhalve ongegrond.

4.3 Ten overvloede overweegt de raad dat klaagster kennelijk meent dat de deken de mogelijkheid of zelfs de plicht heeft om een advocaat te instrueren hoe hij zijn cliënt (inhoudelijk) dient te adviseren of bij te staan. Dat uitgangspunt is onjuist. Een advocaat komt juist grote mate van vrijheid toe bij de wijze waarop hij de zaak van zijn cliënt behandelt en bepleit en de belangen van zijn cliënte behartigt. Dat klaagster van mening is dat de wijze waarop mr. W. zijn cliënte heeft geïnformeerd of geadviseerd niet juist is, kan daaraan niet afdoen. Dat levert in ieder geval geen mogelijkheid voor de deken op om zich te mengen in de praktijkuitvoering door mr. W. Terecht heeft verweerder zich er dan ook op beroepen dat bij niet de bevoegdheid heeft een advocaat te instrueren over de wijze waarop die advocaat de zaak voor zijn cliënte behandelt of heeft behandeld.

BESLISSING:

4.4 De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gedaan door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. J.R. Goppel, A. de Groot, B.E. van der Molen, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M. Stevens als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2009.

voorzitter        griffier

Deze beslissing is in afschrift op 10 november 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van orde van advocaten van het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.  Telefonische informatie: 076 548 4607.